"Comfort the disturbed, disturb the comforted"
Finley Peter Dune
1- Probleemstelling
en hypothese
Aan
de basis van deze reflectie ligt een frustratie (dat is niet erg; frustratie is
de brandstof van ontwikkeling!). Mensen die in cursussen en seminaries bij
elkaar worden gebracht met een bepaald leerdoel voor ogen, worden onderworpen
aan zgn leervormen. Niet zelden worden hierbij de “interactieve methodieken”
als kwalitatief superieur beschouwd. Met name gaat het over het tot stand
brengen van een gesprek tussen de deelnemers, al dan niet gemodereerd, om aan
ervaringsuitwisseling te doen. Een kritische observatie leidt ons tot de vraag
of mensen inderdaad het best leren als ze hun reeds bestaande inzichten en
overtuigingen herhalen in het bijzijn van anderen. De andere kant: leren mensen
door meningen uit te wisselen?
Het
is duidelijk observeerbaar dat velen in dit proces een genoegen ervaren, en dus
deze ‘leervorm’ verkiezen. Die voorkeur is geen garantie op leereffect. Vermoedelijk
en mogelijk is die voorkeur mede gebaseerd op het feit dat ze in hun dagelijks
leven te weinig forum krijgen om gehoord te worden in hun visie op de dingen
klankbord zoeken); of het is gewoon gerelateerd aan de persoonlijkheid
(bewustzijnsniveau 2 in de schaal die door Richard Barret (1) werd beschreven ,
nl ‘sociale integratie’). Praatprocessen in groep genieten mogelijk in onze
cultuur ook een positief vooroordeel, omdat we komen uit een geschiedenis
waarin er voor ons gedacht werd (hiërarchie), en we zelf niet veel ruimte
kregen om iets in te brengen. (2) Verder zouden mensen die in hun eigen vroege leven
verstoken zijn van veel positieve aandacht, de grootste (bijna emotionele en
soms fanatieke) voorstanders van de interactieve leermethoden kunnen zijn,
daardoor gestimuleerd door het eerder genoemde sociale bewustzijnsniveau van
Barret.
Die
drijfveren zijn interessant maar daarom nog niet relevant. Ze zijn begrijpelijk
maar daarom nog niet bepalend voor een goed inzicht. Wat lijkt te ontbreken is
een visie op ‘leren’ die strookt met de werking van onze hersenen, en tegelijk
rekening houdt met het doel van het leren. Want dat doel verschilt inderdaad,
en dat heeft consequenties voor het proces.
Leerprocessen
hebben als doel om de nodige kennis en vaardigheden te ontwikkelen die ons in
staat stellen om succesvol te zijn in de rol die in onze wereld opnemen. Ze
zijn er daarom op gericht om kennis te verzamelen en die op het juiste moment
ter beschikking te stellen, en te laten primeren in ons gedrag. Hierna wordt
een poging gedaan om aan te tonen dat de zgn interactieve methoden ernstige
beperkingen hebben die slecht moeizaam kunnen opgevangen worden. Een
alternatief model van doelgericht leren wordt uit deze analyse logisch
afgeleid: leren door keuze, concentratie, confrontatie, luisteren, redenering,
structurering, en nazorg.
We
maken ook een duidelijk onderscheid tussen menselijk leren en het proces van
wetenschappelijk onderzoek (waar de bekende visie van Kolb op gebaseerd is, die
dan aanleiding gaf tot de zgn ‘leerstijlen’ die velen gebruiken als excuus om
fasen in onderzoek tot hun ‘evenwaardige’ stijl te bombarderen). Individuele
leerstijlen zijn persoonlijke voorkeuren voor sommige delen of aspecten van het
leerproces. Het leerproces ondervindt schade als men zich beperkt tot de eigen
voorkeur, waar die ook op gebaseerd is. Onderzoek heeft trouwens uitgewezen (3)
dat het gebruik van de verschillende leerstijlen in functie van individuele
voorkeuren of mogelijk competenties, geen beter leerresultaat oplevert. Zoals
dat dikwijls het geval is, wordt een theorie fout geïnterpreteerd. Vermoedelijk
gebeurt het hier onder invloed van het gangbare mensbeeld dat alle mensen
gelijk zijn, en hooguit een verschillende stijl hebben. Ook bij leidinggevenden
maakt met frequent deze fout. Stijlen van leidinggeven zijn meestal
afwijkingen. Het catalogeren als stijl wordt dan als een camouflage gebruikt.
2- Adaptief leren of
doelgericht leren
We dienen vooreerst een onderscheid te maken tussen bewust
doelgericht leren, en onbewust adaptief leren. In de tweede categorie zitten
een aantal aanpassingsprocessen die ons geleerd hebben om te (over-)leven in
bepaalde omstandigheden. Gevoed door een stimulus – respons mechanisme dat onze
interactie met onze sociale omgeving domineert, komen we tot een geleidelijke
selectie van wat werkt en wat niet werkt. In dit selectieproces spelen emoties
een belangrijke rol. Het resultaat is een verzameling scripts en overtuigingen
die we ontwikkelen. We noemen dat ook een leerproces, maar het heeft vooral met
overleven en aanpassen te maken. Het is een adaptatie-proces. Dit systeem concurreert met het bewust
doelgericht leren, dat zich op een latere leeftijd ontwikkelt (als alles goed
gaat), en dat gericht is op het doelgericht opbouwen van nuttige kennis en
vaardigheden. Dat is het soort leren waar het hier verder over gaat.
In dat doelgericht leren is het theoretisch mogelijk dat
iemand in volledige sociale isolatie aan de slag te gaan met het onderzoeken
van de realiteit om zodoende tot inzichten en vaardigheden te komen. Het lijkt echter veel efficiënter om zich te
baseren op reeds beschikbare kennis bij andere mensen. Leren van anderen
veronderstelt een interactie die bovendien zodanig verloopt, dat het leerproces
ermee gediend is. Dat is wat we hier proberen duidelijk te krijgen.
Het
leven speelt zich af op het spanningsveld tussen ratio en emotie; doelgericht leren
is een spel van de ratio. De emotie schept en beperkt de mogelijkheden.
3- Leren volgens
leeftijdsfase
Uit het observeren van de praktijk valt wellicht wat te
leren op het vlak van “leren”:
Observatie 1: Een kleuter leert vooral door
kopiëren en adapteren
Dit
zou wel eens het eerste en daardoor misschien het meest primaire leermechanisme
(methodiek) kunnen zijn. Het situeert zich op leerniveau 1 (zie verder onder
punt 4), want het doet informatie op over iets waar nog geen oordeel of visie over
bestaat. Het is nieuwe kennis die vooral gericht is op overleven. Het is een
welbepaalde capaciteit van de hersenen die ons in staat stelt om deze
informatie snel en accuraat te stockeren. Het is een vorm van intelligentie, en
we merken dat sommige kinderen daardoor sneller leren dan andere. Niet zelden
wordt op die basis al snel geoordeeld dat het betreffende kind slim is, en het
ver zal brengen. De ingebouwde leergierigheid is een indicatie van gezonde
mentale gedrevenheid. We kunnen ons afvragen wat de relatieve waarde is van
intelligentietesten die op jonge leeftijd worden gedaan, als ze enkele dit
vermogen proberen te meten. Dit soort leren kan gekaderd worden in een
‘socialiseringsproces’, zich aanpassen aan de leefomgeving gericht op het
zelfbehoud. Zoogdieren en zelfs vogels beschikken over hetzelfde vermogen,
hoewel niet altijd even sterk. Het doet beroep op ons reflexbrein, waarvan we
ondertussen weten dat het gericht is op overleven, snel oordeelt, en sterk door
emotie gedreven wordt. De pre-frontale cortex speelt hier nauwelijks een rol,
want die wordt als laatste deel van ons brein ontwikkeld, en is dus nog niet
beschikbaar. (4)
De ware geboorte heeft niet plaats wanneer de moeder
van het kind, doch pas wanneer het kind van de moeder verlost wordt. - Jan Greshoff
Observatie
2: Een puber leert vooral door te experimenteren
Wellicht
gedreven door de ontwikkeling van het hormonaal systeem wordt een andere
levensfase ingezet, en begint het kind de gekopieerde dingen in vraag te
stellen. Dat gebeurt veelal zonder inzicht en zonder bruikbaar of beredeneerd
alternatief. Experimenten zijn verkenningen op onbekend terrein, vooral nuttig
om de mogelijkheden en grenzen van de wereld te leren kennen. We herkennen hier
een complexer leerniveau dan enkel kopiëren , want door dingen in de praktijk
uit te proberen ontdek je nieuwe consequenties, je legt verbanden. Niet zelden
concludeert een puber op het einde van dit proces dat de ouders het toch niet
zo slecht voor hadden, of ze hebben hun eigen manier van denken ontwikkeld,
verschillend van sommige dommigheden en beperkingen van hun ouders
(ontwikkeling van een eigen identiteit). Natuurlijk is het perfect mogelijk dat
hun eigen levensloop nieuwe dommigheden en beperkingen heeft opgeleverd. Als de
hormonale werking aanleiding geeft tot ongecontroleerd gedrag, is er een groot
potentieel voor leren, maar ook voor ontsporing, afhankelijk van de geschikte
omgeving en wellicht ook van goede coaching. Je krijgt hier dus duidelijk een
mix tussen het adaptief leren en het doelgericht leren. Het tweede zal meer
domineren naarmate de nog jonge pre-frontale cortex al beter ontwikkeld is, en
naarmate er minder emotionele spanningen te verwerken zijn die het reflex-brein
constant beroeren en stimuleren. (4)
Eerst hebben we normen en waarden geleerd,
Daarna bespot en bekritiseerd,
Zonder normen geleefd,
Om nu maar één norm te leren, hoe je zonder waarden
niet kunt leven.
(Hotelschool Kortrijk)
Observatie
3: Het spel
Spelen
is een activiteit die een bijzondere plaats inneemt in de beide hiervoor
beschreven leerfasen. Spelen is fundamenteel een vrijblijvende oefening, zonder
harde consequenties. We oefenen in het omgaan met iets uit onze omgeving om het
te verkennen, om te kijken wat er gebeurt als we bepaalde dingen doen. Maar
steeds is het veilig, omdat er geen, of zeer weinig, gevolgen zijn. Het spel
verliezen geeft een negatief emotioneel effect, vooral voor een zwak ego, en
stimuleert om opnieuw te proberen en een beter resultaat na te streven. Winnen
schept een positief emotioneel effect, en dat streelt het zwakke ego. Er is dus
zeker een leereffect, maar het situeert zich vooral op het niveau van sociale
adaptatie en het ontwikkelen van vaardigheden zonder veel inzicht. Er worden
wel automatismen, scripts en overtuigingen gecreëerd die later nog nuttig
kunnen zijn. Maar het moet gezegd; hoe verder het spel af staat van
realistische toestanden, hoe lager het nut van de geleerde vaardigheden. In
deze context zijn computerspellen en het kijken naar voetbal als spel wel heel
interessante leermethodieken; aantrekkelijk, maar niet altijd met veel nuttig
leereffect. Spelen is een leersysteem dat hoort bij de ontwikkeling van een
kind. Samen spelen is primaire socialisatie.
Als de mentale leeftijd van de betrokkenen zich rond
de 12 jaar situeert, dan kan een teambuilding onder spelvorm wel aantrekkelijk zijn,
maar daarom niet altijd een groot leereffect hebben.
Observatie
4: Volwassen leren veronderstelt motivatie en focus
Volwassenen
lijken best te leren als ze voor iets een belangstelling ontwikkelen; dat is de
wil om iets te leren. Dat leidt tot focus, concentratie van aandacht en energie,
zoekgedrag, volhouden, herbeginnen indien nodig,…Het is duidelijk: hier begint
de pre-frontale cortex (volledig beschikbaar ergens rond de leeftijd van 23
jaar) een andere methodiek van leren mogelijk te maken. De mogelijke drijfveren
zijn wel divers en veelvuldig, gaande van geldelijk gewin en andere ego
behoeften, tot voldoening vinden voor neurotische drijfveren of zelfs zingeving.
We herkennen hier een ander leerniveau, maar met een belangrijke nieuwe factor:
het ego. De selectie van welke kennis wordt opgebouwd, dus welke overtuigingen
of informatie primeert en welke verdrongen wordt, is afhankelijk van de doelen
die men zich zet. En dat is uiteraard het resultaat van de boven genoemde
drijfveren. Op die manier kunnen mensen bijvoorbeeld bijzonder slim worden in
het bedriegen van anderen omdat hun ego-behoeften de onderliggende drijfveer
vormden. Ze hebben de kennis en vaardigheid gezocht, en gevonden waarmee ze dat
doel kunnen bereiken, en hebben waarschijnlijk heel wat andere kennis,
bijvoorbeeld over lange-termijn effecten op het vlak van vertrouwen en sociale
acceptatie, verworpen. Het spreekt voor zich dat ook hier de effecten van
zwarte pedagogie hun tol eisen, en leiden tot soms markante scheefgroeiïngen
die we met wat zin voor nuancering ‘eenzijdige begaafdheden‘ kunnen noemen. (5)
We mogen wellicht besluiten dat de resultaten van de vroege leerprocessen (vooral
adaptatieprocessen) het volwassen leren sterk beïnvloeden. Zoals verder zal
blijken speelt deze invloed zowel inhoudelijk als inzake methodiek.
“The only thing that interferes with my
learning, is my education.”
Albert Einstein
4- Niveaus van
leerdoelen
We concentreren ons hier verder op de werking van doelgericht leren. Naarmate
we in het opbouwen van bruikbare kennis en vaardigheden evolueren van het
opslaan van feitenkennis naar het ontwikkelen van productief gedrag, worden de leermachanismen
die daarvoor nodig zijn complexer. Hoe meer we moeten leren omgaan met
complexiteit, hoe complexer het leerproces zal zijn dat er voor nodig is. De
mechanismen bouwen op elkaar voort. Bewuste doelgerichte leermechanismen kunnen
in functie van hun onderling verband en van hun complexiteit in niveaus worden
ingedeeld:
Niveau 1: stockeren van nieuwe
informatie; het geheugen vullen met feiten
Niveau 2: verbanden leggen tussen
informatie en er ruimere structuren van maken; kennis ontwikkelen
Niveau 3: oude kennis vervangen door nieuwe kennis;
kwaliteit verbeteren, inzicht krijgen
Niveau 4: relevantie van kennis
beoordelen in een context; oordeelsvermogen ontwikkelen
Niveau 5: de juiste (onvolledige)
kennis inzetten met een doel voor ogen; goed advies kunnen geven
Niveau 6: gedrag funderen op
doelgericht geselecteerde kennis; aantoonbare vaardigheid ontwikkelen
Niveau 1, 2, 3 en 4 zijn gericht op ‘weten’.
Niveau 5 en 6 zijn gericht op ‘kunnen’,
het gebruiken van wat we weten.
Naarmate het doel-niveau stijgt, neemt de
neurologische complexiteit toe, en tegelijk de interactie met de eigen
persoonlijkheid, en daardoor groeit ook de moeilijkheidsgraad. De methodiek die
wordt aangewend om leren op dat niveau te ondersteunen, zal dus moeten
aangepast zijn aan deze factoren om resultaat te hebben.
Je kan niet leren fietsen op een hometrainer of leren
zwemmen zonder water. Hoe zou je dan kunnen leren leidinggeven in een leslokaal?
|
5- Volwassen leren
voor complexe vaardigheden
Volwassen
leren zal het mechanisme bij uitstek zijn om op de hogere leerniveaus te
werken. Hogere leerniveaus zijn noodzakelijk om de nodige kennis en
vaardigheden te ontwikkelen voor complexe opdrachten, zoals leiding geven in
een organisatie. Met alleen maar een goed geheugen komen we er duidelijk niet,
en mechanismen van adaptief leren zullen, indien ze al resultaat opleveren, een
zeer lange weg nodig hebben. Op basis van een gekend citaat van Rudolf Steiner
(7) kunnen we dat concretiseren. “Leren is geen kwestie van een vat vullen,
maar van een vuur aansteken.” Het vat refereert naar het lagere primaire
leerniveau (feiten stockeren), het vuur aansteken refereert naar doelen zetten,
gericht leren, pre-frontaal werken.
Concreet
zou het volwassen leren kunnen beschreven worden als een rotatie tussen drie
acties: willen, proberen, evalueren. Als deze drie acties
elkaar continu opvolgen, komt een volwassen leerdynamiek op gang. ‘Willen’
heeft te maken met doelen kiezen, korte en/of lange termijn, zeer concreet of
eerder vaag in een voorlopige fase. ‘Proberen’ betekent dat men een doordachte
selectie maakt van acties die naar het doel zouden kunnen leiden, om te leren
wat men wenst te leren. Bvb ‘ik blijf in dit bedrijf werken omdat ik hier veel kan
leren van dingen die mij op lange termijn nuttig lijken omdat ze aansluiten bij
mijn doelen’. Het vraagt niet alleen afwegen van scenario’s en alternatieven,
maar ook het opbrengen van een focus om aan de slag te gaan met de nodige
energie. Andere voorbeelden: ik ga een opleiding volgen, maar ik ga bovendien
mijn nota’s structureren op relevantie, en een systeem bedenken om deze
relevante inzichten op het juiste moment beschikbaar te krijgen. ‘Evalueren’ is
noodzakelijk om de leercyclus af te ronden. Je kijkt op de resultaten terug, en
vergelijkt ze met de doelen. Het resultaat levert (meestal) frustratie op, een
gepercipieerd verschil tussen de realiteit en het doel. Dat levert energie.
‘Frustratie is de brandstof van ontwikkeling.’ Het is een emotie die ons in
gang zet. En deze energie hebben we nodig om het ‘willen’ opnieuw te activeren,
en om bij te sturen, een nieuwe poging te ondernemen, met conclusies en
inzichten (niet de emoties! ) uit de vorige cyclus. De emotie levert energie,
de inhoud bepaalt de richting.
Onderzoek
wijst uit dat deze vaststelling blijkbaar klopt met meetbare effecten. Wanneer
met eerst een moeilijke vraag laat beatwoorden, en een fout antwoord krijgt,
dan zal het leereffect na het geven van de juiste info groter zijn. De frustratie
doet blijkbaar z’n werk; de aandacht is gericht op het zoeken naar het
antwoord, en de frustratie confronteert wat men dacht te weten met het feit dat
het fout is.
Even
terzijde: op deze basis is vermoedelijk een intuïtieve (of associatieve) misvatting
gegroeid dat het nuttig is om iemand “uit z’n comfortzone te halen”. Iemand die
in een volwassen leerdynamiek zit, zal automatisch uit z’n comfortzone terecht
komen, en dan is dat productief en noodzakelijk. Iemand uit z’n comfortzone
brengen zonder dat er enige leerambitie aanwezig is, zal eerder bedreigend
overkomen, en het leerproces eerder afblokken. De oorzaak- gevolg richting is
dus verwaarloosd, wat typisch is voor associatief denken. Dit gezegd zijnde, er
is een belangrijk verschil tussen de comfortzone en de veiligheidszone. Deze
laatste kunnen we best niet verlaten, want dan blokkeert het leermechanisme
omwille van zelfbehoud en alle emoties die dat gedrag aanwakkeren. Primair
overlevingsgedrag zal het gevolg zijn.
Volwassen
leren begint bij ‘willen’, en dat is nog fundamenteel verschillend van
‘nieuwsgierigheid’. Als we nieuwsgierig zijn, zoeken we naar het onbekende,
iets wat nog niet geweten is. Letterlijk betekent het iets nieuws zoeken. Doel
is daarbij niet echt noodzakelijk. Je zou op basis van nieuwsgierigheid een
toevalstreffer kunnen hebben, en iets interessants ontdekken. Deze drijfveer
achter ‘leren’ sluit nog merkwaardig dicht aan bij wat een kind doet als het
gedreven is om de wereld te ontdekken. Het gat meer over ‘gaten vullen’,
gedreven, maar zonder concreet doel, zonder focus.
Volwassen leren komt neer op een leerdoel zetten, met liefst
een bewuste motivatie. Dat doel vervangt de primaire drijfveren voor leren, nl
zelfbehoud, identiteit opbouwen, sociale adaptatie. Vervolgens de
pro-activiteit om aan de slag te gaan (proberen), en vervolgens de bereidheid
om te kijken naar het resultaat, te vergelijken met de doelstelling en de moed
om relevante conclusies te trekken. Als daarbij voldoende veiligheid aanwezig
is (gezicht redden, cognitieve dissonantie overwinnen,…) dan zou de frustratie
als brandstof kunnen werken om een nieuwe poging te wagen, met gebruik van de
nuttige conclusies. Door het toerental te verhogen verhoogt de leersnelheid.
Snel leren wordt minder bepaald door intelligentie dan door het toerental dat
men weet op te brengen in de cyclus van drie acties: willen, proberen,
evalueren.
Maar toerental heeft geen zin als de kwaliteit van de drie
stappen ondermaats is. Dit is bvb mogelijk door:
-
Doelen zijn te onduidelijk, te hoog gegrepen,
niet realistisch, in strijd met belangrijke beperkingen, gefundeerd op
onrealistisch zelfvertrouwen,….
-
Pogingen zijn niet goed doordacht, te impulsief
gekozen, onvoldoende kwalitatief aangepakt, te weinig tijd in gestoken,
inspanningen geminimaliseerd. Of men werd voortdurend afgeleid van het
leerproces door de impulsen uit de omgeving die
in het reflexbrein werden vertaald in andere acties.
-
Evaluatie is niet eerlijk, teveel oorzaken
gezocht bij anderen of bij omstandigheden, vertekend beeld van het resultaat,
geen gebruik van feedback, emotionele vertekening van de signalen,…
Als dergelijke fouten systematisch optreden, kan het
leerproces zeer langzaam verlopen, ondanks hoge verwachtingen een erg urgent aangevoelde noodzaak, en veel
geïnvesteerde energie. Het is alsof ons wiel dol draait in los zand. Om in
dergelijke situatie een doorbraak te bereiken zal coaching nodig zijn om de
kwaliteit van de drie stappen te toetsen. In die coaching zal het zeker nodig
zijn om “comfort the disturbed’ te implementeren. De vlotte werking van de
leerdynamiek zal natuurlijk enorm verschillen naargelang wat men wil leren.
Puur cognitieve of vaardigheidsdoelen zullen relatief gemakkelijk geleerd
worden als daarvoor de fysiologische basis of basiscompetenties aanwezig zijn. Maar
het mag duidelijk zijn dat doelgericht leren niet gebeurt in een
ventilatie-gesprek waar bestaande meningen worden uitgewisseld.
“Wie geen wilskracht heeft, heeft een methode
nodig.” Albert Camus
6- Volwassen
leermethodiek
Wat
is een nuttig alternatief voor “interactief groepsleren”? We zoeken dat
uiteraard in de volwassen leerdynamiek, en gebaseerd op het leermechanisme
hierboven besproken.. Hoe hoger het leerniveau dat we ambiëren (complexe
vaardigheden; zie onder punt 4), hoe belangrijker het wordt om deze benadering
te kiezen en consequent in praktijk om te zetten. Zoals eerder gesuggereerd zit
de grootste beperking meestal niet op het niveau van het willen of het
proberen, maar bij het evalueren. Deze blokkade wegnemen vereist het doorbreken
van cognitieve dissonantie. (zichzelf gelijk geven uit zelfbescherming).
Confrontatie is het antwoord; de ‘shock des idees’, de vaststelling dat het
blijkbaar ander kan, en beter, met bewijzen geconfronteerd worden, benchmarking,
en varianten hierop. Dit alles buiten de zone van comfort, maar in de zone van
veiligheid. Iemand uit z’n comfortzone brengen is dus enkel nuttig voor het
leerproces op het niveau van de evaluatie. Iemand dingen laten doen waar
hij/zij zich niet comfortabel bij voelt, is eerder nutteloos. Iemand met de
neus op de feiten drukken, het resultaat van wat hij/zij geprobeerd heeft, de
effecten van gedrag, is veel nuttiger.
Concreet
betekent dit dat in een opleiding die de meer complexe leerdoelen beoogt (zeker
vanaf niveau 3) interactie over bestaande ideeën beter kan vervangen worden
door een veilige, gestructureerde en goed gedocumenteerd alternatief voor te
leggen. Dat moet in de evaluatie ingrijpen, in de veronderstelling dat er enige
wil aanwezig is om iets te leren op het betreffende vlak, en dat men bereid is
om iets te proberen, al is het maar om te luisteren en het alternatief te
proberen begrijpen. Een goed boek of een gevatte voordracht kunnen meer
evaluatie-effect hebben dan de mening van een collega in een context waar
sociale aanvaarding en bevestiging de hoofdtoon voeren. Een ‘shock des idees’
zal maar kunnen plaatsvinden als de receptor een open geest heeft. Willen
alleen is niet genoeg, toelaten van frustratie is essentieel. Daarom zullen
mensen met een lage maturiteit (veel behoefte aan bevestiging vanuit een te
zwak ego en beperkt zelfvertrouwen) heel sterk beïnvloed worden door de rem van
de cognitieve dissonantie (z’n overtuigingen aanpassen aan wat men doet).
Maar
uiteraard is de geslaagde schok op zich niet voldoende. Er dient een na-traject
opgezet om de schok te verwerken en om te zetten in conclusies, inzichten,
plannen voor acties, verkennen van voorwaarden en context, maar ook inschatten
van voordelen en zelfs de urgentie en verantwoordelijkheid die men ter zake
heeft. Bij voorkeur is dit na-traject niet vrijblijvend, en is er een druk om
te rapporteren en is er feedback voorzien. Deze werkwijze zal succes hebben
indien men bij de start een sterke leerintentie heeft, men de bron van de
‘shock des idees’ relevant en te vertrouwen vindt, de context voldoende
veiligheid garandeert, en men het eens is met het proces waar men in stapt,
inclusief de tijd en energie die het zal nemen, en men bij voorbaat de kans incalculeert
om geconfronteerd te worden met de eigen beperkingen en tekorten.
Het
is een zeer relevante vraag of een dergelijke schok-input ook kan bereikt worden
in een opleiding met interactieve aanpak, een open uitwisseling van meningen.
Het is vermoedelijk in een dergelijke context veiliger om te zwijgen dan de
confrontatie aan te gaan (zie het ‘Abalene effect’; de neiging om zich in een
groep aan te sluiten bij de meningen die op tafel komen). Een goede moderator
zou kunnen helpen. Maar dan verwachten we van deze moderator dat hij/zij een
proces op gang brengt waar de zin van de onzin gescheiden worden, en er geen
enkel streven is om compromissen te zoeken zodat iedereen met z’n gelijk weg
komt. Het valt te vrezen dat dit laatste zeer dikwijls het geval zal zijn, en
dat dus het leereffect minimaal zal zijn.
We
mogen wellicht besluiten door te stellen dat voor een individueel leerproces luisteren
en reflecteren meer cruciale en productieve competenties zijn dan praten.(7) In een professioneel opgezet leertraject zal
de organisator zich bewust richten op deze elementen, en starten met
bewustmaking en afspraken op dit vlak met de deelnemers aan het leertraject.
Voor methodieken van sociale afstemming en teamontwikkeling (bouwen aan
groepscultuur bvb) zullen uiteraard
andere methodieken noodzakelijk zijn die uiteraard meer in groep moeten
plaatsvinden.
Als ik mensen had gevraagd wat ze wilden hebben, hadden
ze geantwoord: SNELLERE PAARDEN… (Henry Ford)
7- Verstoringen van
het leerproces
Neurologisch
betekent dit alles dat bij volwassen leren de rol van de pre-frontale cortex
bepalend wordt; doelen zetten. Dit soort leren is in vroege levensfasen
ondergeschikt en niet krachtig, omdat de ontwikkeling van de pre-frontale
cortex pas rond de leeftijd van 23 jaar blijkt afgerond en dus volop
beschikbaar voor gebruik. Zoals we leren uit het onderzoek van Walter Mischel
is de kwaliteit van de opvoeding, naast het startgegeven van de genetische
basis, bepalend voor het pre-frontaal vermogen van een mens. (8) Het vermogen
om doelgericht te leren is daar een rechtstreekse afgeleide van. Aan het
genetisch bepaald startniveau van onze breincapaciteit kunnen we niet veel
veranderen, maar aan de effecten van de opvoeding wel! Hoe meer emotionele druk
er aanwezig is in de opvoeding (zwarte pedaogie) (6), hoe steker het
emotie-apparaat van de betrokken zal inwerken op gedrag. Deze mensen zijn
emotioneel behoeftig, en emoties bepalen in hoge mate hun observaties en hun
keuzen. De pre-frontale cortex is minder ontwikkeld, en niet opgewassen tegen
het over-actief en te krachtig en dominant reflexbrein.
Om
te kunnen leren op leerniveau 3 (de meest betrouwbare en productieve kennis
selecteren) en nog sterker op niveau 4
en volgende, zal de kwaliteit van pre-frontaal denken bepalend zijn voor het leervermogen. Maar capaciteit
volstaat niet. De vertekeningen in drijfveren waarvan sprake, kunnen maar
‘onschadelijk ‘ gemaakt worden door het ontwikkelen van maturiteit (zelfkennis,
zelfvertrouwen zelfrelativering,…) Indien hier, door een minder geschikte
sociale omgeving, vertraging wordt opgelopen, zal het leervermogen zich richten
op emotioneel bepaalde drijfveren en dus meer ego-gedreven kennis worden
opgebouwd. De consequenties daarvan worden uitstekend omschreven in het werk van
Richard Barret (1) die dit fenomeen helder vertaalt naar bewustzijnsniveaus.
Deze negatieve rol van emoties moet genuanceerd bekeken
worden. Er is weinig probleem zolang de emoties niet de overhand halen. Als ze
dat wel doen, zetten ze het reflexbrein onder druk en zullen primaire reflexen
het gedrag bepalen. Dan loopt het leerproces schade op doordat de focus gaat
naar zelfbehoud. Er is dan geen ruimte (veiligheid) meer voor nieuwe inzichten.
Dit is dus geen pleidooi tegen emotionele intelligentie, integendeel.
Intelligentie gaat juist over herkennen en beheersen van de eigen emoties en
ook die van anderen. Zeer emotionele mensen hebben daarom als uitdaging om
momenten van interne rust te creëren (en te behouden) voordat ze aan
leermomenten deelnemen. We moeten dus best een onderscheid maken tussen
emotionele intelligente en hoogsensitiviteit. Het laatste gaat waarschijnlijk
meer over een onbalans tussen input en verwerkingscapaciteit, met als gevolg
emotionele dominantie.
De ‘disturbed’ kunnen niet leren zolang (of op het
moment dat) hun innerlijke rust niet voldoende hersteld is.
Mensen met ‘leer-uitdagingen’ kunnen de waarheid over hun
slechte eigenschappen, gebrek aan competentie enz maar aanvaarden, als hun
zelfbeeld (gevoel van eigenwaarde) daardoor niet te zeer beschadigd wordt. Om
dat gevoel van eigenwaarde te beschermen, vooral als het zeer broos en zwak is,
is het veiliger om zichzelf gelijk te geven, en anderen de schuld te geven van
de fout gelopen situaties (extern toeschrijvingsgedrag). Als er argumenten
komen die zeggen dat het beter zou zijn om iets op een andere manier aan te
pakken, dan is het natuurlijk een defensieve reactie om dat niet te geloven,
omdat het aanvaarden van het belang van de verandering impliceert dat men zelf
niet goed met de zaken omgaat. Dat gevoel zou het gevoel van eigenwaarde
beschadigen.
Dit fenomeen treedt vooral op als het huidig gedrag, dat dus
voor verbetering vatbaar is, gestoeld is op emotionele gronden. Want een
dergelijk gedrag bij zichzelf in vraag stellen, roept opnieuw die emotie op die
tot het onproductieve gedrag heeft geleid (zie de effecten van zwarte
pedagogie) (6). Dat gevoel wil men vermijden, en dus roept men de cognitieve
dissonantie in (ik heb wel gelijk want ik moet mijn gedrag goedpraten) en het
extern toeschrijvingsgedrag (anderen zijn fout bezig en moeten zich aanpassen)
om zich te beschermen. Op die manier ontstaat nooit, of zeer moeizaam het
inzicht dat de poging om iets te leren gefaald heeft door eigen toedoen, en
worden de relevante lessen niet getrokken. Wanneer het gevoel van eigenwaarde
zeer broos is, zal zelfs het urgentiegevoel dat verandering nodig is (‘willen’
leren) niet ontstaan. Dat idee alleen al roept ofwel de negatieve emotie op, en
wordt dus krachtig afgeschermd.
De conclusie is duidelijk: het vereist een redelijke
maturiteit om zichzelf dermate in vraag te stellen dat de ‘zelfverdediging’ het
leren op hoger niveau niet afblokt. Maar het vicieuze in dit proces is dat
precies het ontwikkelen van maturiteit (startend bij zelfkennis ontwikkelen,
zelfvertrouwen opbouwen en zichzelf leren relativeren) een leerproces is dat
ook vertraging oploopt door dezelfde remmende mechanismen. Iemand die uit z’n
jeugd komt met een negatief zelfbeeld zal daardoor eerder traag groeien in
maturiteit, en daardoor ook de eigen leerprocessen op niveau van gedrag ernstig
zien vertraagd worden. (9) Hoe hoger het leerniveau dat we beogen, hoe
belangrijker de bestaande maturiteit van de betrokkene is om leren toe te laten
in plaats van af te remmen.
8- De werking van
interactieve leervormen
“Werken in groep
verlaagt de activiteit van de pre-frontale cortex, men gaat meer mee met de
stroom.” (onder invloed van de amygdala – angst en afwijzing) (Suzan Cain)(10)
Werken in groep lijkt
eerder een methode om sociale afstemming te krijgen, en vooral op het punt waar
eenheid van denken belangrijk is voor de groepscohesie. Uiteraard kan je in dit
proces ook wel eens een nieuw idee opdoen. Als je van iemand iets hoort op een
onderwerp waar je nog geen uitgesproken mening over hebt, dan is er geen reden
om het te verwerpen, en als het goed gebracht wordt (bvb met een verhaal,
beeld,…) dan zou het kunnen beklijven. We zitten dan op niveau 1; het opnemen
van nieuwe informatie.
Als het over complexe vaardigheden gaat (de hogere
leerniveaus), ligt de zaak uiteraard moeilijker. Hier gaat het over het
doorbreken van scripts die men zichzelf aangeleerd heeft, als reactie op
situaties uit de opvoeding. Dit soort leerprocessen vraagt speciale aandacht,
omwille van de rol van emoties in het ontstaan en in stand houden van deze
scripts. Hoe meer emotie aan het onderwerp kleeft, hoe sterker de interactieve oefening
lijkt op ventileren, bevestiging zoeken, steun zoeken, frustratie
kwijtraken,...bij het leveren van inbreng. Tegelijk zullen emoties als
selectieve rem optreden, zelfs zo sterk dat de doelgerichte oefening verworpen
wordt omdat de emoties daardoor niet voldaan worden. (11)
Zelfs
indien mensen afhaken in een rationeel doelgericht leerproces dat hen wordt aangeboden,
is dat geen overtuigend bewijs dat ze meer zouden geleerd hebben in een spel of
in een uitwisseling van meningen.
9- Als het dan toch
moet
Een belangrijke keuze inzake leerproces is deze tussen “klassikaal”
leren of “al doende” leren. Klassikaal leren heeft als doel om ‘hier en nu’ het
leerproces te realiseren. Het is geschikt voor het memoriseren van kennis.
Nochtans, zelfs in het onderwijs van jongeren werd huiswerk bedacht om voor de
nodige herhaling te zorgen. In het universitair onderwijs is dit afwezig. Het
wordt aan de student overgelaten om zich te organiseren en de leerstof te
verwerken op de eigen manier, eigen timing en snelheid… Het ontwikkelen van complexe inzichten en
vaardigheden vereist levensechte situaties, met alle nuances en
onvoorspelbaarheden. Die kunnen niet ontwikkeld worden door in een groep te
oefenen en ook niet door visies uit te wisselen. Het is als leren zwemmen zonder
water. Maar soms zijn de verwachtingen in de praktijk groot om in een groep een
sterk leerproces op gang te brengen. Met wat creativiteit kunnen we uit het
bovenstaande wel wat aanbevelingen afleiden.
Als leren in groep productief moet gemaakt worden, zouden we
de volgende principes voor productief leren kunnen voorstellen, om de schade te
beperken:
-
Hou de groep zo klein mogelijk
-
Zorg dat de deelnemers goed hun leerdoel hebben
geformuleerd voor zichzelf
-
Stem die leerdoelen af met de agenda van de groepsactiviteit
-
Zorg dat emoties het leerproces niet blokkeren;
ventileren of decompressie kan nodig zijn; afstand nemen van de dagelijkse
praktijk (bron van emoties) kan zeer nuttig zijn
-
Licht vooraf de methodiek toe die zal gebruikt
worden; sta eventueel formeel stil bij de manier waarop mensen leren om de
invloeden van het reflexbrein maximaal te kanaliseren
-
Structureer de sessie aan de hand van concrete
vragen; zet dialoog centraal
-
Bouw rustmomenten in om de inhoudelijke
structuur te verduidelijken en om te peilen naar bijkomende vragen
-
Bewaak de inhoudelijke samenhang; parkeer niet
relevante zaken in de marge
-
Zorg voor een schriftelijke bron om de inhoud
nadien te kunnen terugvinden
-
Eindig met afspraken over het verwerken van de
opgedane inzichten
-
Neem de vrijblijvendheid weg door een praktische
opdracht te laten uitvoeren door de deelnemers, en onderwerp die aan feedback
-
Organiseer deze nazorg eventueel meerdere keren
-
De verankering van de nieuw inzichten moet
verzorgd worden om duurzaam beschikbaar te blijven; maak individuele deelnemers
hier verantwoordelijk voor, en geef feedback over de manier waarop ze dat
denken aan te pakken (12)
-
Ideaal: zorg voor individuele coaching om het
leerproces te ondersteunen en vooral om verstoringen op te vangen. Ook voor de
borging van de opgedane kennis is nazorg onder vorm van coaching zeer nuttig.
-
Ideaal: vang verstoringen in het leerproces (bvb
door ‘emotionele overload’) op tijdens de sessies
Er zijn enkele voorwaarden voor succes, ook aan de kant van
de deelnemers:
-
Er moet
een individuele intentie zijn tot leren; geen toeristen, tenzij in de zijlijn
-
Er moet een akkoord in de groep zijn over de
relevantie van het onderwerp
-
Deelnemers dienen de gehanteerde methodiek te
aanvaarden; inclusief de consequenties op het vlak van voorwerk en nawerk
Als er gebruik wordt gemaakt van groepswerk, lijken dit
belangrijke principes:
-
Gebruik groepswerk doelgericht als er afstemming
tussen de deelnemers nodig of nuttig is, bvb voor vertaling naar de eigen gemeenschappelijke
context (alingnering)
-
Eventueel kan groepswerk dienen om de geboden
inzichten te staven met voorbeelden uit de individuele wereld van de
deelnemers, dat ondersteunt de verankering van nieuwe inzichten
-
Het doel van groepswerk moet in die zin
duidelijk afgesproken worden
-
Meningen moeten beoordeeld en geselecteerd
worden op basis van hun argumenterende waarde voor het leerdoel (een mening is
waardeloos zolang er geen bruikbaar argument uit komt)
-
De zin moet van de onzin gescheiden worden
-
Emoties mogen het debat niet vertroebelen; maar
ook niet de individuele perceptie
-
De conclusies moeten teruggekoppeld worden ten
behoeve van het individueel leerproces; zowel in de kleine groep als in de grote
groep
-
Verifieer of het groepsproces iets heeft
bijgedragen tot het individueel leren; formuleer de leereffecten (individuele
opdracht, maar nuttig om te delen)
-
Zorg dat deze principes gerespecteerd worden
tijdens het groepswerk om ontsporingen te vermijden
Groepsgewijze leren is dus fundamenteel anders dan werken
met workshops waar aan de eigen (team-) realiteit gewerkt wordt. Hier is het
eerder aan de orde om:
-
Een diagnose te maken van problemen die men
ervaart
-
Voorstellen te formuleren voor oplossing
-
Alignering te krijgen over te volgen aanpak
Het is trouwens niet onbelangrijk om een onderscheid te
maken tussen “Leren in een groep” of “Het leren van een groep”. ‘IN’ heeft te maken met individueel leren
dankt zei het groepsgebeuren, dank zei interactie in een groep. Dat werd reeds
beschreven aan de hand van voorwaarden die moeten vervuld zijn om via
interactie tussen groepsleden tot leereffecten te komen. ‘VAN’ heeft te maken
met wat de groep geleerd heeft, en veronderstelt dus een bij elkaar brengen van
leerpunten en daarover consensus bereiken. Na dat proces heeft de groep iets
verworven dat verder bruikbaar is, zowel kennis, als vaardigheden en gedrag.
10- Besluit
Leren in groep is maar mogelijk mits de logica van het
individueel leerproces wordt gerespecteerd. Dat kan enkel als het groepswerk
wordt gebruikt waar het goed voor is, en goed wordt begeleid.
Naarmate het voorwerp van leren zich op een hoger niveau
situeert, wordt het belangrijker om het leerproces degelijk te organiseren.
Zeker als het gaat over kennis en vaardigheden die met leiderschap in een
organisatie te maken hebben, is de complexiteit van die orde dat we zo weinig
mogelijk verstoringen moeten toelaten. Professionalisme in methodiek dringt
zich op.
Dat betekent ook dat een poging om hogere leerdoelen (zie de
niveaus onder punt 3), bvb leidinggeven te bereiken en gebruik maakt van een
“lagere” methodiek, bvb kopiëren of spelen, zal blijven hangen op een
teleurstellend laag niveau van resultaat. Misschien helpt de frustratie dan wel
om naar een andere aanpak over te schakelen.
Wie last heeft met deze logica zou vijf dingen kunnen doen:
(bij wijze van uitdaging, dus om te frustreren!)
-
Een alternatief aandragen dat gebouwd is op
betrouwbare kennis
-
Op zoek gaan naar de redenen om toch een andere
overtuiging (paradigma) te blijven hanteren (NLP oefening)
-
Blijven studeren
-
Een sparring partner zoeken
-
De vraag terzijde leggen, en zich confirmeren
aan de bestaande algemene denkwijze, en daardoor het eigen leren blokkeren,
waardoor de hier beschreven zienswijze mogelijk bewezen wordt.
Veel
succes!
Hugo Der
Kinderen
december
2018
(1) Richard
Barret, The new leadership paradigm, Amazon, Marston Gate, 2010
(2) Dit refereert naar de sociale dynamiek van
Transactionele analyse, toegelicht in een afzonderlijke bijdrage
(3) EOS Magazine; nr 2/2010; Scott Lilienfeld e.a., Zes
psychologische mythen ontkracht)
(4) De rol van het
reflexbrein en de pre-frontale cortex, en hun invloed op ons denken, wordt
uitstekend beschreven in het werk van nobelprijs winnaar Daniel Kahneman, Ons
feilbaar denken, Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2013
(5) Henry L. Roedinger & Bridgid Finn, Een fout antwoord
is goed, Psyche en Brein, nr 2 2010
(6) Zie voor de effecten van ‘zwarte pedagogie’ het werk van
Alice Miller, uitstekend samengevat in de website “waaromtoch” van Jean
Vanderbiest.
(7) Rudolf Steiner is de grondlegger van de Steinerscholen
(8) Walter
Mischel, The Marshmallow test, Little Brown & Cy, New York, 2014
(9) Zie voor meer informatie over maturiteit in een
afzonderlijke bijdrage “Hoe mensen hun maturiteit ontwikkelen”
(10) Suzan Cain, Stil. De kracht van introvert zijn in een
wereld niet ophoudt met kletsen, Arbeiderspers, Utrecht – Antwerpen, 2012
(11) Zie de afzonderlijke bijdrage: “Emoties en gedrag; een
hypothese”
(12) Charles S. Jacobs, Management rewired, Penguin Group,
New York 2009; Jacobs beschrijft het neurologisch proces dat zich afspeelt als
een overtuiging wordt vervangen door een nieuwe. Dat verklaart mede waarom
zoveel betrouwbare kennis die vandaag beschikbaar is, zo slecht en onvolledig
gebruikt wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten