Dit boek heeft recent nogal wat aandacht gekregen in de
wereld van het management, en terecht! Het geeft een broodnodige en lang
verwachte beschrijving van de evolutie die zich aandient op het vlak van
organisatie-design. Over de noodzaak van deze evolutie kunnen we kort zijn:
absoluut! Over de rode draad kan ik ook kort zijn; helemaal eens! Ik kan me
moeiteloos achter 90 % van deze visie scharen.Het boek inspireert, en verdient
daardoor de status van mijlpaal. Maar laten we wel wezen, het is geen
receptenboek, hooguit een nieuwe visie op ‘voedingsleer’. Er schuilt inderdaad
een gevaar in het blind volgen van aan aantal voorstellen en beschrijvingen.
Gebaseerd op mijn eigen praktijkervaring zou ik er enkele willen vermelden die
toch wel aandacht verdienen in het verder werken aan de realisatie van deze
historische evolutie.
Het boek lijkt wel geschreven door meerdere mensen, want er
komen nogal wat tegenstrijdige visies in voor. Het kan natuurlijk ook dat
tijdens het schrijven van dit boek het ‘voortschrijdend inzicht” een sterke
stempel heeft gedrukt. Hoe dan ook, er zijn nogal wat inconsistenties op te
merken. Zo wordt bij de aanzet melding gemaakt van de sociocratische
besluitvormingsmethode, maar wordt er verder geen gebruik van gemaakt. In
plaats daarvan wordt de “adviesmethode” gepromoot als een kernstuk in de
zelfsturende organisatie. En dit lijkt me een bedenkelijke methodiek. De helft
van de regel is OK: verplicht advies inwinnen van alle betrokkenen voordat een
beslissing wordt genomen. Da andere helft lijkt me problematisch: iedereen kan
zich met gelijk wat bezig houden en beslissen. Het wegvallen van mandaten en
rollen lijkt me een chaotisch effect te zullen hebben op organisaties. Hier lijkt
Laloux te rekenen op de “invisible hand” (wordt expliciet aangehaald!) die ook
ons markteconomisch systeem van vrije concurrentie aanstuurt. Laten we wel
wezen, door de recente economische geschiedenis en bevestigd door onder meer “The moral dimension” van Amitai Etzioni is
het toch voor iedereen duidelijk dat dit een illusie is. Op systeemniveau leidt
een onbeperkte vrijheid voor het individu tot machtsontsporingen die dringend
moeten ingedijkt worden door spelregels. Evenzo en nog urgenter binnen een
organisatie. Er ontstaat niet alleen concurrentie tussen ideeën, maar ook
tussen mensen, en dat lijkt me niet bepaald de bedoeling binnen een
organisatie. Het invoeren van de adviesmethode zoals hier voorgesteld leidt tot
destructie van teams en van de hele samenhang binnen een organisatie. Het
betreft hier dus een regelrechte denkfout.
Bij de aanzet wordt ook de Transactionele Analyse (E. Berne)
vermeld als een relevante manier om relaties in organisaties te duiden; mooi
zo! Maar verder wordt er weer niets mee gedaan. Nochtans zit hier een
fundamentele reden waarom het invoeren van de “cyane” organisatie dikwijls zal
falen. Het volstaat niet om de macht van de leiding te verschuiven naar de
medewerkers om ook volwassen gedrag te krijgen. En die naïeve illusie is toch
iets te vaak aanwezig in dit boek. Er is wel veel aandacht voor waarden en
zelfs voor de vertaling naar ‘aannames’ (‘principes zou hier beter zijn, zie
het werk van S. Covey over Principle centered leadership). Maar de rol van de
leiding in het ‘dragen’ van de organisatiecultuur wordt zwaar onderbelicht. Dit
geldt trouwens voor de hele rol van de leiding. Volgens Laloux bestaat hierover
voldoende literatuur. Maar dit is juist de essentie! Welk soort leiderschap
maakt de nodige ruimte vrij voor autonomie en de talenten van medewerkers,
zonder dat dit ontaardt in chaos, interne concurrentie en machtsstrijd? Laloux verwijst wel naar de onproductieve
elementen in menselijk gedrag (gebaseerd onder meer op ons persoonlijk
verleden), maar hij lij t ervan uit te gaan dat deze storingen automatisch
opgevangen worden door het team. Als dit team met de adviesmethode gaat werken
zal dit zeker niet lukken! Terecht worden voorbeelden aangehaald van externe
coaching en opleidingen voor medewerkers in geweldloze communicatie. Maar mij
lijkt hier toch een rol weggelegd voor leiderschap, zeker in een overgangsfase
naar de zeer zelfsturende teams.
De term ‘zelfsturing’ is trouwens echt slecht gekozen. Mede
door het niet te hebben over de rol van de leiding (alleen hier en daar heel
impliciet) suggereert hij voor de naïeve lezer dat er geen leiding meer nodig
is, en dat schept een verkeerd begrip. De zelfsturing waar het hier over gaat
is duidelijk ‘operationele zelfsturing’. Vandaar dat in de voorbeelden die in
het boek worden geciteerd meestal organisaties worden opgevoerd waar de
operationele opdracht vrij stabiel is. Als we naar organisaties met meer
strategische beleidsuitdagingen kijken, wordt het zeker een stuk moeilijker om
‘zelfsturing’ met succes te realiseren. Een straffe bewering in het boek is:
‘er is in een cyane organisatie geen strategisch plan’. Natuurlijk is dit niet
het klassieke document dat centraal werd ontwikkeld, los van de medewerkers.
Maar op deze manier wordt te veel aan ‘idealistische overdrijving’ gedaan, die
veel praktijkmensen op het verkeerde been kunnen zetten. Als ik zie hoe
moeilijk het is om zelfs in de huidige directies aan goed strategisch denken te
doen, dan lijkt het mij echt onrechtvaardig om deze verantwoordelijkheid en
bevoegdheid te leggen in een team van mensen die omwille van hun operationele
competenties zijn gekozen voor hun job.
Hier zit weer een fundamenteel bezwaar: het idealistisch
mensbeeld. Medewerkers lijken in de visie van dit boek all-round super
competente mensen te zijn die alle dimensies van een organisatie niet alleen
kunnen vatten, maar er ook de nodige vaardigheden voor hebben om ze professioneel
in te vullen. Dat betekent dat voor het opzetten van zelfsturende teams (zelfs
als we het invullen als ‘operationeel autonoom’) een degelijke selectie zal
moeten gemaakt worden van mensen die niet alleen WILLEN in een cyane
organisatie werken, maar die het ook KUNNEN. Zoals we weten uit ervaring hebben
alle mensen wel eens de neiging om hun vermogen om met vrijheid om te gaan, te
overschatten. Zolang ze daar alleen zelf de rekening voor betalen is dat niet
erg, maar in het kader van organisatie-opdrachten lijkt deze benadering zelfs
ethische grenzen te hebben. In de visie van Laloux wordt deze onvolkomenheid
opgevangen door het team; maar dus zeker niet met de adviesmethode! Maar ook
zal de menselijke maturiteit hier een rol spelen. Mensen met een beperkte
maturiteit kunnen moeilijk complementair functioneren met andere mensen. Ze
verdagen geen kritiek, willen altijd gelijk hebben, aanvaarden hun eigen
grenzen en beperkingen niet,… Als
menselijke samenwerking alleen door meer autonomie en bevoegdheden productief
te maken is, waarom zijn er dan zoveel mensen die scheiden van hun partner
omdat ze hun leven niet op elkaar afgesteld krijgen. En dan zijn ze dikwijls
nog bereid om de rekening te betalen van slechte samenwerking!
Conclusie; het is een inspirerend boek, maar let op met
voortvarende veralgemening en met recepten kopiëren. De praktijk van de
menselijke samenwerking in organisaties is iets complexer dan hier wordt
gesuggereerd. Er zal goed leiderschap nodig zijn om doordachte autonomie
mogelijk en productief te maken. De leiding zal daarbij zorgvuldig moeten
inschatten hoe groot de autonomie van mensen en teams kan zijn en worden,
gebaseerd op realistische inhoudelijke, sociale en gedragscompetenties, met
behoud van de samenhang in functie van de opdracht van de organisatie. Inzetten
op een coaching die menselijke ontwikkeling als voornaamste dimensie heeft, zal
nodig zijn, en zeker niet alleen inhoudelijk coaching. Om het samen te vatten
zie ik vijf fundamentele tekortkomingen in de visie van dit boek (de manier
waarop een goed en relevant idee is uitgewerkt): het vernietigend effect van de
adviesmethode, het ontbreken van de rol van de (coachende) leiding, het
onrealistisch kaderen van strategisch beleid, een nogal naïef mensbeeld en een naïef
wereldbeeld. Door deze tekortkomingen nodigt dit boek waarschijnlijk uit tot experimenten die
nogal wat energie zullen kosten om de betreffende organisaties weer productief
te maken. De rest zijn details.
Deze bedenkingen zijn vooral gericht op het toepassen van de
cyane principes op een hele organisatie. Er zijn veel meer mogelijkheden om het
concept te realiseren op een kleinere schaal, bvb een team. De voorwaarde is
dan wel dat het team al een zeer hechte samenwerking heeft (gedeelde
doelstelling; vertrouwen, complementariteit, teamcultuur). Naarmate opschaling
aan de orde is wordt het steeds moeilijker om aan deze voorwaarden voldoende
sterk te voldoen. Volgens Laloux is opschalen geen probleem, maar daar vrees ik
dat de effecten van de vijf genoemde “uitschieters” die hierboven vermeld zijn,
een tol zal eisen. Op kleine schaal kan je nog voldoende mature mensen vinden
die op deze manier hun werking integreren tot een spontaan dynamisch geheel,
naarmate de schaal toeneemt zal ook dat een stuk moeilijker worden.
In het boek wordt regelmatig verwezen naar het ego van de
bestaande leiding als een fundamenteel obstakel voor het realiseren van een
cyane organisatie. Dat klopt wellicht. Maar waarom zouden allen leidinggevenden
een ego probleem hebben? Zijn de medewerkers van wie je de optimale zelfsturing
verwacht dan niet bezwaard met het zelfde probleem? Vermoedelijk wel. Maar dat
lijkt te worden genegeerd. Daardoor krijgt dit boek soms een idealistisch
tintje van ‘utopisch socialisme’.
Voor de volledigheid moet hier ook vermeld worden dat de kritiek van Patrick
Vermeren (artikel te vinden op het internet: Boekbespreking van Frederik
Laloux, Reinventing organizations) op niets slaat. Dat hij kritisch is, is
terecht. Maar de argumenten die worden aangehaald getuigen eerder van een
gebrek aan inzicht in deze materie. Het argument dat veel zaken niet
wetenschappelijk zijn is irrelevant. Ten eerste bestaat er ook zoiets als
menswetenschappen, en daar is de methodologie verschillend van de exacte
wetenschappen (gerelateerd aan de systeemhiërarchie ontwikkel door Kenneth
Boulding). Ten tweede: als we ons enkel mogen houden aan inzichten die bewezen
werden, dan zijn we gedoemd om het verleden te blijven herhalen.
Hugo Der Kinderen
Mei 2017
2 opmerkingen:
Aanvankelijk zeg je volmondig akkoord te zijn met noodzakelijkheid en rode draad. Na lectuur van je blog heb ik het gevoel dzt er van de 90% waarmee je akkoord bent, nog slechts 20% overschiet, Hugo. Toch veel bewondering voor het kritische oog van 'de meester' ;)
Beste Hugo,
Dank voor je lezenswaardige stuk. Rond de adviesmethode denk ik dat Laloux niet schrijft dat iedereen over alles een beslissing mag nemen. Laloux geeft aan dat iedereen binnen het hem toegewezen domein alle beslissingen mag nemen die nodig zijn om zijn werk te doen. Een arbeider die een bepaalde machine beheert, mag dus alle beslissingen rond die machine nemen (ook om ze te vervangen) mits het respecteren van de adviesmethode. Maar wil hij een andere opstelling voor alle machines in de fabriek, dan zal hij dat niet zomaar kunnen beslissen. Hij kan dit wel aankaarten bij diegene die verantwoordelijk is voor de configuratie van de fabriek bvb, maar hij kan niet zelf beslissen om de configuratie aan te passen. Denken in rollen en het toekennen (en beheren) van rollen is ook een essentieel onderdeel van teal organisaties. De afbakening van rollen gaat samen met het toekennen van het domein en de verantwoordelijkheden waarbinnen elke medewerker de adviesmethode kan gebruiken.
Freek
Een reactie posten