Zoeken in deze blog

zondag 10 november 2019

52. Een visie voor de organisatie ontwikkelen

Downloaden
Een visie is een coherent en dynamisch geheel van relevante en realistische overtuigingen over een bepaald stuk van de realiteit.

Om een degelijke visie te ontwikkelen is een sterke intelligentie nodig. In functie van de complexiteit van het stuk realiteit waar je een visie wil over ontwikkelen, zal meestal een intelligentie van niveau 4 nodig zijn. Om ze ook nog nuttig te maken voor een organisatie (of de samenleving) zal niveau 5 noodzakelijk zijn.

Niveau 1: feitenkennis. Dit is iets waar mensen met een goed geheugen over beschikken, op voorwaarde dat ze hun geheugen gevuld hebben met genoeg relevante en betrouwbare informatie.
Niveau 2: oorzaak-gevolg relaties zien. Dit vraagt ervaring met situaties in de praktijk van het terrein waarop de visie  moet gevormd worden, en logisch denkvermogen. Dat laatste is een moeilijk punt. Veel mensen die associëren, denken dat ze redeneren. Associëren is verbanden leggen op intuïtieve basis, waar emoties dikwijls bepalen welke relatie gelegd wordt. Bij redeneren wordt de betrouwbaarheid van de gelegde relatie cruciaal.
Niveau 3: dynamiek zien in het geheel. Dat vraagt een selectie van de relevante feiten en de relevante relaties; met de nodige aandacht voor de volledigheid van de relaties die bij het construeren van de dynamiek betrokken worden. De toegevoegde waarde op dit niveau is duidelijk dat alle relaties tegelijk spelen, en dat hun onderling verband, in kracht, timing, effecten,… een bewegend totaalbeeld vormen.
Niveau 4: de relatieve dynamieken zien en samenbrengen in een relevant geheel, dwz met een doel of opdracht voor ogen. Hier wordt een selectie gemaakt tussen wat primair en belangrijk is, en bijkomstige delen van de dynamiek die niet voldoende belang hebben om meegenomen te worden. Relativeringsvermogen komt hier ten volle tot zijn recht.
Niveau 5: inspirerend zijn. De visie wordt maar bruikbaar als ze kan gedeeld worden met de mensen die er iets willen en kunnen mee doen. Dit betekent dat de verworven inzichten als geheel kunnen geformuleerd en gecommuniceerd worden zodanig dat mensen die zich voor deze doelstellingen (missie) interesseren erdoor gemotiveerd en geïnspireerd worden voor hun bijdrage.

Voor een organisatie zijn twee visies nodig: een externe en een interne.

De externe heeft betrekking op het ‘speelveld’ van de organisatie, de werkomgeving. Hier zijn juridische, technologische en economische aspecten belangrijk, maar ook concurrentie en de positie, belangen, visies, strategieën,… van alle actoren in het spel. Deze externe visie zal bepalend zijn om voor de betreffende organisatie een externe strategie te ontwikkelen. Dat betekent dat men de noodzakelijke en haalbare keuzen maakt (externe focus) om de missie in de praktijk te realiseren.
De interne heeft te maken met een coherent inzicht op het soort organisatie dat nodig is op de gestelde missie te realiseren. Dit wordt wel eens gevat in de term ‘corporate strategy’. Het slaat op de keuzen die gemaakt worden om een organisatiewerking te realiseren die de gekozen strategie moet realiseren. Het 7-S model van McKinsey (1) is nog steeds een bruikbare kapstok om de relevante aspecten aan op te hangen. Voor de duidelijkheid: de elementen die hierbij beschreven dienen te worden zijn, naast de externe strategie, de structuur, de systemen en processen, de stijl van leiderschap, de kennis, de mensen en de organisatiecultuur. Bij het vormen van deze visie bestaat de grote uitdaging erin om loshangende overtuigingen om te smeden tot een coherent geheel. Hier zal dus, net zoals bij het ontwikkelen van de externe visie, een grote dynamisch coherentie moeten ontwikkeld worden.

In de praktijk wordt dikwijls gesproken over een ‘missie – visie’ oefening om de ontwikkeling van een organisatie meer richting te geven. De missie wordt meestal op een vrij duidelijke manier aangepakt. De visie laat echter dikwijls te wensen over. Het komt veel voor dat de beschrijving van de visie neerkomt op een herhaling van de missie, en niets nieuws bevat. Om de twee uit elkaar te houden, gebruikt men dikwijls de twee richtinggevende vragen: “Waar gaan we voor?” en “Waar staan we voor?”. Maar deze vragen helpen blijkbaar niet om te komen tot een duidelijke visie, noch intern , noch extern.

In een SWOT analyse wordt ook geprobeerd de beide dimensies te vatten. Het is echter een statische benadering, een analyse van wat “is”. De “SW” slaat op de sterkten en de zwakten van de organisatie, de interne focus . De “OT” slaat op de opportuniteiten en bedreigingen, de externe focus.
De SW-analyse zweeft echter in het ijle, want er is geen verband met de doeltelling of opdracht. Je bent altijd sterk of zwak in functie van een opdracht. Op zich zijn sterkten en zwakten wel interessant, maar niet relevant. De OT-analyse gaat wel over relevante zaken, maar het dynamisch verband om er een visie van te maken, is meestal afwezig. Een poging om het dynamische te vatten kan leiden tot een scenario-analyse. Dat betekent dat men zich probeert voor te stellen in welke richting de realiteit zou kunnen evolueren, afhankelijk van enkel cruciale factoren die zich in de één of andere richting zouden kunnen bewegen. Vervolgens wordt geprobeerd om de gevolgen voor de organisatie goed in te schatten, zodat men zich kan voorbereiden, bvb met investeringen, systemen die gebouwd moeten worden, enz. We gaan dan duidelijk al een hele stap in de goede richting, tenminste wat dit deel van de opdracht betreft. Om het huiswerk echt goed te maken, zouden alle aspecten van de organisatie (7-S model) een ‘ontwerp-plan’ moeten krijgen. Dat is meer dan een analyse! Het is een concept van een organisatie dat richtinggevend is voor het nemen van beslissingen om de werking van de organisatie naar succes (missie en strategie) te leiden.
Het besluit is eens te meer dat het slordig gebruik van termen veelal duidt op een gebrek aan inzicht.
“Ce que l’on conçoit bien, c’énonce clairement”- (Nicolas Boileau)  (Wat men goed begrijpt, kan men ook goed uitleggen. Dus als men het niet goed kan uitleggen, heeft men waarschijnlijk toch geen helder inzicht.)

Twee bijkomende reflecties:

Mensen die niet over een intelligentie van niveau 5 of 4 beschikken, ongeacht of het door 
hersencapaciteit, persoonlijkheid of door gebrek aan vertrouwdheid met het werkveld wordt veroorzaakt., hebben een probleem. Ze kunnen de complexiteit waarmee ze geconfronteerd worden, niet overzien. Ze verkiezen dan liever de relatieve zekerheid van de oplossingen van het verleden, en worden conservatief. Ze hebben geen geloofwaardig antwoord in hun hoofd dat beter kan werken dan het verleden. Een sterke controle-drift wordt dan waarschijnlijk als ze in een leidinggevende rol stappen. Omgekeerd zullen mensen die niet leidinggevend zijn, ook last hebben van de complexiteit en behoudsgezind worden. Hoe groter de chaos in de perceptie van de mens, hoe meer hij roept om autoritair leiderschap dat orde moet brengen in de chaos. Controle-gedreven mensen krijgen dan wind in de zeilen om het leiderschap op te nemen. Dat de politieke realiteit steeds meer conservatief of ‘rechts’ lijkt te worden, zou in deze turbulente tijden een te verwachten evolutie kunnen zijn.

Steeds meer wijst onderzoek uit dat ook zachtere vormen van autisme veroorzaakt worden door een relatief gebrek aan controle van de (trage) pre-frontale cortex van de hersenen over de impulsen van het (snelle) reflex-brein. (2) Mensen met autisme kunnen zeer goed zijn in intelligentie van niveau 1 (feiten opstapelen in het geheugen), maar hebben gradueel meer moeite met de hogere vormen van intelligentie. Ze kunnen niet met complexiteit omgaan. (3) Het stemt tot nadenken over de verrechtsing in de politiek. Het wordt helemaal bedenkelijk als we weten dat emotionele druk tijdens de opvoeding een remmende invloed heeft op de ontwikkeling van de pre-frontale cortex, en een stimulerende werking op het emotioneel gedreven reflex-brein. (4)  Het voortdurend on-line zijn met de moderne interactieve media heeft een gelijkaardig effect. Het stimuleert het reflex-brein, tot op het verslavende af, en laat geen of weinig ruimte voor de ontwikkeling van het pre-frontaal denken. (5) Wist u dat ontwikkelaars van app’s voor smartphones zich specialiseren in de mechanismen die een app verslavend maken?

Hugo Der Kinderen

      (1)    Tom Peters, Robert Waterman, Excellente ondernemingen, Veen, Utrecht – Antwerpen, 1983    
      (2)    Daniel Kahneman, Ons feilbaar denken, Contact, Amsterdam – Antwerpen, 2013
      (3)    Temple Grandin, Catherine Johnson,  Animals in translation, Bloomsbury, London, 2005
      (4)    Walter Mischel, The Marshmallow test, Little Brown & Cy, New York, 2014
      (5)    Theo Compernolle, Ontketen je brein, Lannoo, Tielt, 2014


Geen opmerkingen: