Zoeken in deze blog

zondag 11 augustus 2019

49. Moeten “organisatie kanteling” en “zelfsturende teams” samengaan?

Downloaden
Deze beide concepten zijn actueel bijzonder in trek bij het herdenken van organisaties. Het onderscheid tussen beide is dikwijls niet heel duidelijk, dus enige toelichting lijkt wel nuttig.
Een gekantelde organisatie is een organisatie die procesmatig is gestructureerd. Dit betekent dat de structuur (de manier waarop verantwoordelijkheidsgebieden zijn afgebakend) horizontaal door de organisatie loopt. De structuur volgt de processen; het geheel van activiteiten dat samengenomen een bepaald resultaat oplevert. Dat staat dus in schrik contrast met de functionele organisatie waar de structuur bepaald wordt op basis van specialisatie. Mensen en activiteiten van dezelfde soort worden in de structuur gegroepeerd. Dat leidt tot verticale zuilen waarin de aspecten van de organisatie zijn gegroepeerd; bvb administratie, financies, logistiek, verkoop, zorgverlening, aankoop,… Het is de traditionele manier om organisaties te ontwerpen, voortbouwend op de inzichten en concepten van Taylor, Fayoll en vele anderen die tijdens de industriële revolutie als ingenieur gezocht hebben naar efficiëntie verhogende organisaties. En inderdaad, als het gaat over fysieke activiteiten, met een repetitief karakter, en voorspelbaar in hun methodiek en doelstellingen, is deze functionele aanpak kostenvoordelig. Het leidt wel tot afstompend werk, maar dat was in het verleden bijzaak en de lange-termijn effecten werden in de concurrentie-drift en in hiërarchische organisaties niet ernstig genomen.

Naarmate men evolueert naar meer dienstverlening en zorgverlening worden methodieken minder standaard, doelstellingen krijgen een flexibele invulling in functie van klanten of situaties, en de “machine” manier van organisaties bouwen blijkt niet meer te voldoen. Men gaat het proces centraal stellen, zodat de nodige flexibiliteit, kwaliteit, en klantgerichtheid kan primeren boven vaste routines. Dat betekent dat medewerkers die een bijdrage leveren in een bepaald proces, zo dicht mogelijk bij elkaar moeten gebracht worden, en zeker tot een team behoren dat als dusdanig ook functioneert. De werkorganisatie wordt dan horizontaal in plaats van verticaal. Dat is kanteling.

Het gevolg van kanteling is dat teams een meer diverse samenstelling krijgen omdat alle relevante competenties erin aanwezig moeten zijn. Om een goede flexibele samenwerking te verkrijgen worden teams dus geconfronteerd met de multi-disciplinariteit die daar het gevolg van is. Dat levert een bijkomende moeilijkheid op: samenwerken is namelijk gemakkelijker als medewerkers een zelfde soort benadering hebben, een gelijkaardige kennis gebruiken, en ook zeer gelijkaardige dingen samen moeten doen. In een multi-disciplinair team ontstaat dus en uitdaging van complementair functioneren. Het is dan ook logisch dat er een hype ontstaat in het onderkennen van verschillen tussen persoonlijkheden door gebruik te maken van modellen zoals MBTI, Insights, en andere eenvoudige kapstokken om mensen in soorten op te delen naargelang hun persoonlijkheid, manier van denken, en de verschillende competenties die daarmee samen gaan.

De idee van zelfsturende teams (autonome teams) is een ander concept. Het heeft als basisidee dat bevoegdheden om beslissingen te nemen meer in de teams zelf gelegd wordt, en niet bij de leiding. Door het competentie-denken van de jongste decennia heeft de leiding van organisaties ook meer oog gekregen voor het optimaal gebruiken van die competenties van medewerkers. Het begint geleidelijk door te dringen dat medewerkers niet het beste van zichzelf geven door gehoorzaam te zijn aan instructies van de leiding. Ze kunnen zelf ook wel wat! Een grotere autonomie in het functioneren van teams zou tot gevolg moeten hebben dat er sneller kan beslist worden, korter op de bal gespeeld wordt in het opvangen van problemen en  mogelijkheden die steeds meer onvoorspelbaar worden. Dat daarvoor de nodige competenties in het team moeten aangesproken worden is duidelijk een noodzaak, en ook een voordeel. We zouden dit de ‘zachte kanteling’ kunnen noemen, in tegenstelling met de ‘harde kanteling’ die meer de procesmatige focus invoert.

Deze twee bewegingen tegelijk realiseren in een organisatieontwikkeling is een behoorlijke uitdaging. Door de kanteling hebben we vastgesteld dat samenwerken een nieuwe uitdaging wordt door de meer diverse samenstelling van teams. Door de verhoging van de autonomie krijgen teams dan tegelijk meer verantwoordelijkheid om het zelf uit te zoeken; zichzelf organiseren, de werking flexibel aanpassen aan de noden, eigen resultaten opvolgen en bijsturen, eigen budgetten beheren,… Het is duidelijk dat deze twee bewegingen tegelijk uitvoeren geen sinecure is, niet voor de leiding, en niet voor de teamleden zelf.

In de ambities van de leiding van een organisatie zou deze dubbele beweging niet alleen goed begrepen moeten worden, maar ook oordeelkundig aangepakt worden. De volgorde lijkt een belangrijke vraag, gezien de druk verhogende effecten van de combinatie van beide bewegingen. Een harde kanteling invoeren zonder de autonomie van de werkteams te verhogen, lijkt perfect mogelijk. De voordelen van het procesmatig werken zullen zichtbaar worden, ook al behoudt men de traditionele manier van leiding geven. Naarmate een dergelijk team de betere resultaten van het eigen werk ervaart, zal er normaal ook een vraag en mogelijk naar meer autonomie ontstaan. Goede resultaten halen, meer greep krijgen op het proces, werkt inderdaad motiverend (regelvermogen). De mogelijkheden nemen ook toe, omdat door de bevoegdheden lager te leggen een goed lopend proces nog kan verbeteren. Er gaat immers minder tijd verloren door tragere (operationele) besluitvorming als die bij de leiding blijft liggen. Deze volgorde van werken in organisatieontwikkeling, ook op het ‘micro-niveau’,  lijkt dan ook de meest logische.

De omgekeerde werkwijze lijkt meer problematisch. Als men de autonomie in teams vergroot door bevoegdheden lager te leggen, maar en is nog een functionele structuur aanwezig, dan lei t dat tot frustratie in de teams. Men wil eventueel wel meer zaken zelf regelen, maar door de functionele harde structuur blijven teveel zaken buiten de bevoegdheid van het team? Ze liggen in andere ‘zuilen’, en dat leidt tot grote afhankelijkheid. Men heeft het proces niet in handen, en kan het dus onvoldoende sturen en aanpassen. De conclusie is dat een project dat meer autonomie geeft aan teams gedoemd is om te mislukken als de organisatie onvoldoende procesmatig gestructureerd is. Het teamgevoel (in de optimistische situatie) is er een van willen maar niet kunnen/mogen. De kans wordt groot dat men het spreekwoordelijke ‘kind met het badwater’ gaat weggooien omdat de werking met meer autonomie niet aan de verwachtingen beantwoordt, noch aan deze van de teamleden, noch aan deze van de leiding.

Er komt nog een derde dimensie in het spel: re-engineering van werkprocessen (1). Dit houdt in dat met overstapt van eenvoudige taken en daardoor complexe processen, naar eenvoudige processen dank zij complexere taken. Het gaat dus over de manier waarop binnen een team het werk wordt verdeeld. Men zou hier om vlot te werken, opnieuw moeten afstappen van de functionele manier van denken, en de individuele bijdragen van elk teamlid niet beperken tot diens diploma, taakprofiel, unieke competenties,…Ook op dit ‘micro-niveau’ zou men beter overstappen naar meer ‘multi-disciplinaire’ individuele taken. Medewerkers zouden een zo groot mogelijk deel van het proces zelf in handen moeten nemen, en zo weinig mogelijk doorgeven aan collega’s die daar zogenaamd hun specialiteit zullen voor inzetten. Het zelf doen leid tot minder tijdverlies, minder communicatie, minder fouten,…

Als men in een organisatie eerst de harde kanteling doorvoert, vervolgens de ontstane mogelijkheden voor meer autonomie in de teams gaat benutten (goed afspraken), dan is het noodzakelijk dat men op dat zelfde moment in de teams een re-engineering doorvoert. Zoniet, creëert men opnieuw het probleem van de specialisatie op een micro-niveau. In dit verband moet zeker gedacht worden aan het toewijzen van “ster-rollen” binnen een team dat naar meer autonomie wordt begeleid. Teveel toegeven aan specialisatie zal het team-engagement voor het eindresultaat saboteren. Als een team zichzelf wil leiden, moet in het hoofd van elk teamlid de integratie gemaakt worden tussen organisatie, relatie en toekomst, de drie dimensies van leiderschap. Het toewijzen van ster-rollen heeft de neiging om andere teamleden het excuus te geven zich met het betreffende aspect niet te moeten bezig houden. Men heeft dan het probleem van de functionele organisatie verplaatst naar functioneel werkende teams.

Hugo Der Kinderen
      
(1)    Een zeer aan te bevelen boek om de draagwijdte van deze reorganisatie te begrijpen is het bekende boek van M. Hammer en J. Chamy, Reengineering the corporation, vertaald als ‘De bijl aan de wortel’, Uitgeverij Contact, 1995. Veel inzichten zijn al heel lang beschikbaar, maar lijken zeer moeilijk hun weg naar praktische toepassing te vinden. Dit boek is daar een goed voorbeeld van.

Geen opmerkingen: