Zoeken in deze blog

dinsdag 21 januari 2020

54. Centralisatie of decentralisatie: een potentieelvergelijking

Downloaden
Er wordt dikwijls beweerd dat er tussen centralisatie en decentralisatie een slingerbeweging bestaat. In sommige perioden gaat de slinger sterk in de richting van decentralisatie en wordt het een hype in de wereld van organisatieontwikkeling. Waarschijnlijk gestimuleerd door teleurstellende resultaten gaat men opnieuw de andere kant op, en wordt er weer meer gecentraliseerd. Of het inderdaad zo is dat deze slinger de tendensen bepaalt, is van ondergeschikt belang. Wat steeds aanwezig lijkt, is de discussie over welke van de twee opties het meest voordelen biedt in de werking en resultaten van een organisatie. Heel wat reorganisaties hebben deze strijd als inzet.

Een belangrijke drijvende kracht achter deze strijd, en dus de bewegingen, is de aanwezige stijl van leidinggeven. Mensen die centralisatie voorstaan doen dat meestal vanuit een persoonlijke voorkeur. Ze geloven intuïtief dat het zo beter werkt. Deze overtuiging is meestal gebaseerd op een onderliggende persoonlijkheid, en niet in de eerste plaats op aantoonbare bewijzen dat het beter werkt. Hetzelfde geldt voor decentralisatie, en in extreme vorm de zelfsturende teams. Controlerende persoonlijkheden worden actiever in hun streven als er naar hun gevoel te veel onvoorspelbaarheid ontstaat, of wanneer de angst voor slechte resultaten toeslaat. Als het door gelijk welke omstandigheden minder goed gaat, wordt daardoor de trend naar centralisatie ingezet. Als er daarentegen een comfortabele zekerheid ontstaat, zal men eerder geneigd zijn om meer bevoegdheden lager te leggen. Deze bewegingen worden uiteraard meestal niet door dezelfde leiders uitgevoerd, maar eerder door de selectie van bepaalde types van leiders. Kortom, het zijn subjectieve factoren die een mogelijke slingerbeweging op gang brengen.

De vraagt blijft dus open of het een effect heeft op het prestatievermogen van een organisatie. Zijn er objectieve argumenten die pleiten voor de ene of de andere optie? De volgende benadering schept misschien wat duidelijkheid.

Het is duidelijk dat er aan beide opties potentiële voordelen verbonden zijn. Centralisatie wordt dikwijls nagestreefd om efficiëntie te verhogen. Het inzetten van gespecialiseerde mensen en middelen voor een groter volume van dezelfde werkzaamheden, kan inderdaad efficiëntiewinsten opleveren. Neem als voorbeeld een centrale juridische of financiële dienst. Als meen zeer deskundige mensen aantrekt, en ze alle juridische of financiële problemen van een organisatie laat behandelen, dan heb je overal grote deskundigheid ingezet. Als datzelfde niveau moet bereikt worden met decentrale capaciteit, dan zijn er meer mensen van hetzelfde specialisatieniveau nodig, en moet je dus meer investeren. Door centralisatie wordt het rendement van hoog-kwalitatieve investering dus hoger. Naast efficiëntiewinst is er nog een voordeel van centralisatie. De eenheid van denken en handelen wordt groter. Het wordt dus gemakkelijker om voor een veelheid van beslissingen dezelfde regels en principes te hanteren. Dat leidt tot een groteren consistentie in het beleid.

Decentralisatie heeft ook voordelen. Die liggen in de eerste plaats in een hogere lokale betrokkenheid. Als men sommige aspecten van een werking afroomt en verplaatst naar een centrale plaats, dan zal dat aspect minder lokale aandacht en respect krijgen. Dat is normaal, en geen gevolg van gebrekkige motivatie. Het is ontzettend moeilijk om iets belangrijk te vinden en voldoende aandacht te geven als dat aan het zicht en aan de controle onttrokken is. Als er bovendien dwingende systemen en beslissingen op dat vlak vanuit het centrum worden opgelegd, dan wordt dat zelden begrepen en dus minder gemakkelijk geaccepteerd. Dat is een natuurlijke gang van zaken. Een tweede groot voordeel dan decentralisatie is verscheidenheid. Als men lokaal over bepaalde bevoegdheden beschikt, is het niet alleen gemakkelijker maar wordt het ook als noodzakelijker ervaren om dat aspect perfect te laten aansluiten bij de plaatselijk opgenomen kernopdracht. Op die manier ontstaat meer differentiatie, en die kan een sterk positief effect hebben op de kwaliteit van kernprocessen.

In de praktijk van een organisatie zal er dus moeten afgewogen worden hoe deze voordelen van beide opties moeten afgewogen worden om de beste optie te kiezen. Dat is de rationele benadering die we van professionele leiders en bestuurders moeten verwachten. Uiteraard zijn deze voordelen aan beide zijden zeer moeilijk te voorspellen en te kwantificeren. En maakt de discussie tussen voorstanders van beide opties aartsmoeilijk. Het worden geloofsargumenten waarbij niet zelden intimidatie en machtsgebruik de overhand nemen. Macht is immers altijd een substituut voor precisie! En de realiteit gebiedt ons om te aanvaarden dat niet alles wat belangrijk is, kan gemeten worden. Maar anderzijds is niet alles wat meetbaar is, ook belangrijk!

Wat kan ons wel helpen? Misschien is het nuttig om te begrijpen in welke omstandigheden zowel centralisatie als decentralisatie hun voordelen maximaal laten renderen. En daar zit wel degelijk een duidelijke lijn in. Die loopt van enerzijds ‘standaardomgevingen’ naar anderzijds ‘onvoorspelbare omgevingen’. Standaardomgevingen typeren zich door een veelal materieel werkproces, dat meestal volgens vaste patronen verloop omdat het aan de wetten van de fysica moet beantwoorden, en in voorspelbare en controleerbare omgevingen plaats heeft. Dat heeft als gevolg dat oplossingen voor een groot deel in procedures kunnen vastgelegd worden omdat ze voorspelbaar zijn. Daarom zal het dus op lokaal niveau minder noodzakelijk zijn om te observeren en te oordelen wat de beste handelwijze is op bepaalde doelstellingen inzake kwaliteit en efficiëntie te bereiken. Het ander uiterste is de onvoorspelbare omgeving. Dit doet zich voor als we meer richting ‘dienstverlening’ evolueren omdat klanten sterk gedifferentieerd zijn, en soms onvoorspelbare argumenten en gedragingen als uitdaging voorleggen. De onvoorspelbaarheid wordt nog groter als het kernproces over zorgverlening gaat. Hier wordt bovendien timing erg belangrijk, en het opvolgen van evoluties in bepaalde behandelingen.

Hoe sterker het kernproces de kenmerken van de n vertoont, hoe sterker de voordelen van centralisatie zullen renderen. Hoe meer het kernproces kenmerken vertoont van de onvoorspelbare werkomgeving, hoe meer de voordelen van de decentralisatie zullen renderen.
Dit gezegd zijnde is er een sterk argument gevonden om per soort proces vrij snel te kunnen oordelen welke optie , centralisatie of decentralisatie, het meest potentieel heeft voor een performante organisatie. Dat betekent dus niet dat dit potentieel zich automatisch realiseert als men kiest voor centralisatie of decentralisatie. Dat potentieel zal zich maar realiseren als alle ander bepalende factoren voor organisatiesucces aanwezig zijn. We denken hier in het bijzonder aan de nodige systemen, de gepaste stijl van leidinggeven, de nodige kennis, mensen die in dit soort omgeving willen werken en goed floreren, maar ook een aangepaste organisatiecultuur. Als deze factoren niet op een consistente manier het organisatieontwerp ondersteunen, zal het geheel niet functioneren. Op deze manier ontstaat een grote teleurstelling over de resultaten van de gekozen optie, en zou men in een volgende fase tot de bevinding kunnen komen dat men een ander soort beleid nodig heeft. Andere leidinggevenden komen dan aan het roer, en die gooien de organisatie om. Als ook zij er niet in slagen om een consistent geheel van organisatiekenmerken te realiseren, zal ook die optie de nodige problemen en teleurstellingen opleveren, en is de basis weer gelegd voor een slingerbeweging in de omgekeerde richting.

Het valt op dat voor veel managers de opdracht van organisatieontwikkeling zich dikwijls beperkt tot het hertekenen van de structuur. De andere bouwstenen van de organisatie, hierboven genoemd, worden dikwijls buiten beschouwing gelaten. Misschien is de complexiteit te groot, vooral voor leiders met een grote controle-ingesteldheid. Zou de angst voor de chaos misschien iets te maken hebben met angst voor complexiteit en het onvermogen om er mee om te gaan. In dat geval gelijkt het heel erg op een lichte vorm van autisme. Vaste routines en voorspelbare resultaten moeten de onzekerheid wegwerken die ontstaat als het ‘pre-frontaal’ vermogen van de hersenen niet volstaat om complexe systemen aan te sturen. (1) (2)

Deze redenering leidt ons tot een centraal principe: ‘Decentraliseer alles wat je kan, en centraliseer alleen wat moet. Zorg er dan voor dat je goed berekend hebt dat de voordelen van centralisatie zich met zekerheid zullen manifesteren, en significant groter zijn dan de nadelen op het vlak van flexibiliteit en integratie in het kernproces’. Je hoeft de analyse zelfs niet te maken in een sterke diensten of zorg-omgeving. De evidente voordelen van decentralisatie en de nadelen van centralisatie zij te groot.

Hugo Der Kinderen


      (1)    Sterk geïnspireerd door het werk van Temple Grandin, oa in “Animals in translation”, Bloomsbury, London, 2005
      (2)    Walter Mischel, The Marshmallow test, Little, Brown & company, New York, 2014
      (3)    Ook nuttig als basisinzicht in de soms beperkte werking van de hersenen: Daniel Kahneman, Ons feilbaar denken, Contact, Antwerpen / Amsterdam, 2013

Geen opmerkingen: