Zoeken in deze blog

maandag 4 januari 2021

55. Change management: even losweken en terug invriezen?

 Downloaden

Veranderingen doorvoeren in organisaties is steeds meer een levensbelangrijke uitdaging. Het vermogen om een organisatie aan de steeds veranderende wereld aan te passen, nieuwe technologie te gebruiken en systemen te verbeteren op basis van opgedane ervaring, is bepalend voor het concurrentievermogen, en voor de vervulling van de missie. De tijd dat een organisatie succesvol kon blijven door gewoon te blijven doen wat men gisteren deed, is definitief voorbij.

 

In deze bijdrage worden drie fundamentele stellingen neergezet die gegroeid zijn uit een combinatie van praktijkervaring en studie van managementliteratuur.

 

Stelling 1: Organisaties veranderen is vooral moeilijk wanneer het toepassen van klassieke principes van organisatie en management een statische organisatie hebben gecreëerd.

Een statische organisatie is in alle opzichten gericht op het vinden van de ene beste oplossing (“best practice”), om die dan vast te leggen in procedures, voorschriften en systemen. Hoe groter de ijver om ze vast te leggen, hoe sterker de weerstand om diezelfde oplossing nadien in vraag te stellen. Kwaliteitssystemen van de eerste generatie zijn hierdoor dikwijls mee de oorzaak van gebrek aan veranderingsvermogen van organisaties. Vooral wanneer tegelijk “denken” en “doen” gescheiden worden (hiërarchische traditie), ontstaat een gebrek aan flexibiliteit. Mensen die werk uitvoeren worden dan nog te veel “aangestuurd” door managers die de beslissingen nemen zonder al te veel inspraak (vanuit de drift om snel te werken, waardoor uiteindelijk de snelheid van veranderen daalt). Medewerkers krijgen in deze traditionele stijl dagelijks signalen dat ze gehoorzaam moeten zijn aan de beslissingen van anderen, en haken mentaal af. Een ingesteld zijn op overleven is het gevolg, en weerstand tegen verandering slechts een symptoom van een mentale ingesteldheid, gecreëerd door een verouderde stijl van management.  De resultaten van ‘reëngineering’ tonen aan dat ook in de manier om werk te organiseren, veel van de natuurlijke interesse van medewerkers kan worden gedood. Mensen worden “in dozen” gezet, beperkte taken waarvan ze de finaliteit niet zien, laat staan controleren.

 

Stelling 2: Wanneer veranderingen worden doorgevoerd met het klassieke management paradigma als inspiratie, dan is mislukken voorspelbaar.

Volledig in lijn met traditioneel management worden veranderingen in dit geval doorgevoerd in het scheiden van “denken” en “doen”. Gespecialiseerde deskundigen of afdelingen werken perfecte theoretische oplossingen uit op de achtergrond, en gaan eraan voorbij dat in elk samenwerkingsverband de totale kwaliteit van een beslissing gelijk is aan de intrinsieke kwaliteit van de beslissing, vermenigvuldigd met de aanvaarding. Oplossingen vinden en ze implementeren wordt gescheiden in tijd en in verantwoordelijkheden, en dan zijn we verbaasd dat mensen de noodzaak niet begrijpen, en liever vasthouden aan wat voordien werd ingehamerd. We schijnen te denken dat het onmogelijk is een groot aantal mensen te betrekken bij het maken van de oplossing. We fixeren ons op de tijd die ervoor nodig is, en gaan voorbij aan het veelvoud van de tijd die we achteraf verliezen als mensen “niet mee zijn”. Veel mensen die veranderingen doorvoeren schijnen er geen probleem mee te hebben dat de locomotief van hun trein alleen aankomt.

 

 

Stelling 3: “Only a wet baby likes change” is een banaal excuus voor mislukking, uitgedacht door mensen die de oorsprong van menselijke weerstand niet begrijpen.

Mensen hebben een ingebouwde drang naar ontwikkeling en vooruitgang, tot deze door de leiding, de organisatie, of door henzelf wordt onderdrukt. In de eerste twee stellingen hierboven staan enkele indicaties van hoe de leiding of de organisatie dit doorgaans doet, in een klassieke management benadering. Dat mensen van binnenuit soms het vermogen vernietigd of verloren hebben om nog flexibel te zijn, interesse voor uitdagingen en groei te hebben, is een begrijpelijke reactie. Maar zelfs in een positieve omgeving die mogelijkheden biedt voor actieve participatie en groei, is niet iedereen open voor verandering. Dat kan veroorzaakt worden door een geblokkeerde maturiteitsontwikkeling.

De maturiteit groeit tijdens een mensenleven doorheen zes overlappende fasen: 1) de ontwikkeling van zelfkennis; 2) de groei van zelfvertrouwen, omdat men leert te bouwen op zijn sterkten; 3) de zelfrelativering die het gevolg is van het aanvaarden van de eigen beperkingen en zwakten. Na deze drie overwinningen op zichzelf is de mens in staat uit zijn defensieve levenshouding te stappen, en succesvol in zijn omgeving te gaan functioneren. Ego-behoeften maken dan plaats voor groei-behoeften. Mensen die nog volop in strijd zijn met zichzelf, hebben behoefte aan externe zekerheden, en stabiliteit is er zo eentje. Weerstand tegen verandering kan dus het gevolg zijn van gebrek aan maturiteit.

In fase 4) van de maturiteitsontwikkeling bereikt de mens een sociale openheid, gebaseerd op zijn zelfacceptatie, die toelaat dat er in werkelijk teamverband en complementariteit kan samengewerkt worden. In fase 5) leert men de realiteit zien zoals ze is, zonder vertekening door eigenbelang en kan men accepteren wat niet veranderbaar is, terwijl men wel de energie opbrengt om sommige dingen wel aan te pakken. In fase 6) leren mensen zichzelf inspireren door de juiste keuzen te maken over het soort werk dat ze doen, de manier waarop ze het doen. Ze nemen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de finaliteit van hun werk en leven.

Wanneer managers een lage maturiteit hebben, ongeacht hun diploma of technische kennis, valt het hen moeilijk om hun eigen aandeel in het vasthouden aan verouderde managementstijlen in te zien. Ze blijven koppig volhouden dat hun werkwijze de juiste is. De vraag blijft waarom dan statistisch zoveel managers met een relatief lage maturiteit de hiërarchische ladder zijn opgeklommen. Het antwoord ligt waarschijnlijk in het hanteren van de klassieke promotieregel: “de beste metser wordt meestergast”. De enige zekerheid die we hiermee creëren is dat we een goede metser kwijt zijn. Het onderliggend vermoeden bestaat dat we tevens leidinggevenden vooruitschuiven die weten hoe het moet, en als ambitie hebben dat aan de andere metsers op te leggen. De traditionele managementstijl is verzekerd. Indien bovendien de maturiteit van de betrokken leider laag is, is de kans op het veranderen gering geworden.

 

Conclusie: Als een organisatie statisch is, en veranderingen worden op de klassieke ‘top – down’ manier aangepakt, krijgt men veel weerstand. Als een verandering toch lukt, valt men opnieuw in ‘invriezen’ van de nieuwe situatie. Een kleine minderheid van mensen heeft dit nodig (lage maturiteit); een grote meerderheid zoekt stabiliteit omdat ze behandeld worden als kinderen.

 

Hugo Der Kinderen

Geen opmerkingen: