vrijdag 31 oktober 2025

64. Ontwikkelen naar wijsheid en maturiteit (gratis BOEK)

downloaden


Afbeelding met tekst, schets, tekening, kunst

Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Na een loopbaan van 50 jaar als leidinggevende, lesgever, adviseur, coach,… durf ik een ambitieuze afsluiter de wereld insturen. Wijsheid en maturiteit zijn eigenschappen die een mens niet alleen gelukkig maken, maar ook productief. Wijze en mature mensen dragen bij aan de kwaliteit van hun omgeving, en worden er zelf beter van. De weg er naartoe is hobbelig, maar naarmate de leeftijd vordert, zie je meestal ook vooruitgang. Kunnen we die ontwikkeling versnellen door er expliciet aandacht aan te geven? Ik durf stellen van wel!

Het gebrek aan wijsheid en maturiteit  is een bron van stress, en de oorzaak van veel ellende in de wereld.

Dit boek beschrijft dat ontwikkelingspad en adviseert in welke fasen iemand tot een mature persoon ontwikkelt. Ik heb getracht deze inzichten wetenschappelijk te toetsen door veel literatuur te verwerken, en die te leggen naast mijn persoonlijke ervaringen. Het resultaat is een samenhangende synthese van psychologie, pedagogie, neurologie, … en een beetje filosofie. Met 36 praktische oefeningen en opdrachten wordt de lezer uitgenodigd om de geboden  inzichten in het eigen leven toe te passen. Je kan het boek gebruiken als een bron van inzichten om je sociale omgeving beter te begrijpen, maar je kan het ook als een werkboek gebruiken, voor jezelf en voor anderen. Sommige hoofdstukken behandelen specifieke consequenties en mogelijkheden voor leidinggevenden, voor de selectie ervan, of voor onderwijs.

In de lijst met publicaties op deze webpagina kan je de volledige tekst vinden, en downloaden. Geheel gratis. Er zit geen verdienmodel achter.

Ik nodig de lezer uit om feedback te geven onder vorm van vragen, kritiek, suggesties of persoonlijke ervaringen.  Geheel vrijblijvend. Er wordt op geen enkele manier iets gedaan met de gegeven input dat de privacy of de belangen van de lezer kan schaden.

Veel leesgenot!

hugo.der.kinderen@gmail.com

1 november 2025

zondag 26 oktober 2025

63. De onderwijscrisis oplossen

downloaden

Onderwijs is een deel van de ontwikkeling van een kind. Maar het is niet de volledige ontwikkeling. Opvoeding omhelst meer dan kennis en vaardigheden verwerven.

Jean Piaget (1896 – 1980)heeft de basis gelegd van een visie op onderwijs vanuit de ontwikkelingsbenadering van het kind. Daarmee werd de eenzijdige benadering van het behaviorisme aangevuld met meer inzichten in de dynamiek van ontwikkeling. Het was maar een begin, en de verdere evolutie ging niet zonder slag of stoot. Wetenschappen hebben zich  sindsdien ontwikkeld onder de sterke invloed van de statistiek. Ook de ontwikkelingspsychologie heeft daaronder geleden. Een kind werd niet meer gezien als individu, maar als een deel van een gemiddelde in een reeks. Op zich is er dus al een correctie nodig om de menswetenschappen te verlossen van deze oppervlakkigheid.(1)

Volgen recente inzichten heeft de heersende onderwijscrisis te  maken met deze ‘exact wetenschappelijk kaping’. Onderwijs moet de ontwikkelingsfasen van het kind volgen; en de focus moet liggen op psychologie om de voorwaarden voor leren te scheppen.

Er is inderdaad in de recente wetenschappelijke ontwikkeling heel wat bijkomende kennis ontstaan waarover de vroege denkers zoals Piaget niet konden beschikken, maar die hun visie sterk onderbouwt en aanvult. (2) (3) (4) (5)

Mijn conclusie is duidelijk: de huidige crisis in het onderwijs wordt veroorzaakt door het negeren van de psychologische omstandigheden die kinderen verhinderen om inhoudelijk te leren en vaardigheden, ook sociale, te ontwikkelen. In recente onderwijshervormingen werden pogingen gedaan om zorgleerkrachten toe te voegen aan het leerproces, maar de resultaten daarvan zijn blijkbaar een druppel op een hete plaat. En statistici dreigen daarom te besluiten dat die inspanningen overbodig zijn, en willen terug naar de enge focus op kennis overbrengen. De nadruk komt dan te liggen op de ontwikkeling van intelligentere systemen om de kennis te verpakken, resultaten te meten en verantwoorde oordelen te vellen. Dat komt erop neer dat men aan de aanbodzijde van kennis blijft investeren, zonder inzicht in de redenen waarom de leercapaciteit van het kind beperkt is.

Een beter onderwijs zal daarom de volgende kenmerken moeten hebben:

-          Het onderwijs staat niet exclusief in het teken van ‘werkkrachten leveren voor de economie’, en zeker niet van de ‘chremastiek’ (de kunst om rijk te worden).

-          De missie van onderwijs is de ontwikkeling van kinderen/  jongeren te maximeren volgens hun genetisch potentieel, ondanks hun sociale context.

-          Naargelang de leeftijd zal de methodiek meer of minder via ‘spel’ moeten verlopen, dwz praktische oefeningen die ervaringsgericht de nodige kennis aanbrengen

-          Projectonderwijs moet de norm worden, en voor minstens de helft het klassikaal onderricht vervangen.

-          Leerkrachten moeten een multidisciplinair team vormen om de projecten te begeleiden, en op het juiste moment de nodige kennis aan te brengen, met onmiddellijke bruikbaarheid in het realiseren van een resultaat.

-          Differentiatie moet de basis zijn. Elk kind is anders, en moet in zijn individualiteit de juiste aandacht krijgen, vooral om de emotionele hindernissen op te ruimen die het leren blokkeren. Het industriële model van standaardisatie van input, methoden, middelen,… moet plaatsmaken voor maatwerk

-          De leersnelheid moet niet meer gestandaardiseerd worden, maar functie zijn van de individuele leercapaciteit.

-          Geen scheiding in opdracht tussen leerkrachten: de ene verkoopt de kennis, de andere doet begeleiding (zorg)

-          Leerlingen moeten van zeer jonge leeftijd inzicht krijgen in emoties en hoe ze er mee kunnen omgaan. Dat grijpt in op de oorzaken van pestgedrag, en op de gevolgen voor de gepeste leerlingen. Emotionele intelligentie moet leerlingen helpen om rust in hun hoofd te creëren, zodat aandacht voor kennis mogelijk wordt.

-          Leerkrachten moeten ook vaardiger worden in emotionele intelligentie om hun coachende rol daarin te kunnen opnemen

-          Leerlingen moeten geclusterd worden in groepen naargelang hun leervermogen, en niet volgens de vakken die voor hen nog in aanmerking komen na de passage door een watervalsysteem. Een intense begeleiding vraagt om kleinere groepen, weinig nood aan begeleiding verantwoordt grotere groepen. Meer behoefte aan begeleiding vraagt om relatief meer projectaanpak.

-         

 

(1)    Taleb Nassim heeft met zijn boek ‘The black swan’ (2007) een overtuigende analyse gemaakt van de beperkingen van de zuiver statistische benadering.

(2)    Daniel Kahneman kreeg voor zijn boek ‘Thinking fast and slow’ ((Ons feilbare denken’) (2013) een nobelprijs. Hij heeft overtuigend aangetoond dat de structuur van onze hersenen verantwoordelijk is voor veel foute overtuigingen en beslissingen. Het onderscheid tussen het snelle brein (stimulus-respons) en het trage brein (pre-frontale capaciteit) verklaart de dominantie van ofwel emoties, ofwel van gezond verstand en ratio. Even terzijde: het behaviorisme was gebaseerd op de observeerbare meerderheid van mensen die gedomineerd werden door het stimulus-respons gedeelte van hun brein.

(3)    Walter Mischel heeft het beschikbare wetenschappelijk onderzoek over de rol van emoties in de kindertijd samengevat. De opvallende conclusie is dat het rationele vermogen door emotionele druk wordt bedreigt, en zelfs wordt geremd in zijn ontwikkeling. De hedendaagse kinderpsychiatrie heeft deze visie aanvaard als een basis voor behandeling. Getuige daarvan is een filmpje op Youtube van kinderarts Peter Adriaensen over de invloed van kindermishandeling op de ontwikkeling van het brein.

(4)    Daniel Goleman heeft de emotionele intelligentie op de wetenschappelijke kaart gezet. (Emotionele Intelligentie – 1996). Hij heeft meer recent een weekseminarie samengevat waaraan naast de DALAI Lama ook een zevental westerse top wetenschappers in gedragswetenschappen deelnamen (Destructieve emoties – 2003). Dit seminarie is de aanleiding geweest om in de VS een programma te ontwikkelen om in scholen emotionele intelligentie te ontwikkelen bij kinderen, als een verweersysteem tegen de emotionele druk die ze te verwerken krijgen.

(5)    Bessel van der Kolk heeft met zijn boek ‘The body keeps the score’ (‘Traumasporen’-2013) de wetenschappen wakker geschud met het resultaat van zijn hele carrière onderzoek en ervaring over de invloeden van vroege levenservaringen op het menselijk functioneren. De conclusies zijn overweldigend. In de hele gamma tussen oorlogsveteranen en mensen die ogenschijnlijk succes hebben in hun carrière veroorzaken de sporen van lichte of zware trauma’s onnoemelijk veel menselijk leed en beperkingen in het normaal functioneren. Leren is onmogelijk als emoties het brein domineren.

donderdag 13 februari 2025

62. Respect voor mensen die disfunctioneren

 downloaden

Het komt in zowat elke organisatie voor; mensen die ondermaats presteren. Ondermaats betekent dat het minimum niet gehaald wordt. Uiteraard moeten we respecteren dat de motivatie en competenties van mensen verschillend zijn. En zelfs wanneer iemand op de best mogelijke plaats werd ingezet (functie inhoud) kunnen er grote verschillen ontstaan. Dat is niet zo erg, hoewel het soms frustrerend kan zijn. Maar als iemand onder het niveau van de minimale verwachtingen bijdraagt, weegt dit op het resultaat. Het team (organisatie) kan de zwakkere prestatie niet meer opvangen. Er ontstaat sociale wrevel, de samenwerking leidt eronder en de minimale resultaten (vervullen van de missie van de organisatie) worden daardoor gehinderd of op sommige punten niet gehaald.

De ergernis hierover vanwege collega’s en leiding is begrijpelijk. Maar ook in deze omstandigheden past het om respect te blijven hebben voor de persoon in kwestie. Dat staat los van het feit dat men deze situatie niet goedkeurt. De stoornis zou de aandacht moeten trekken van de leiding, en deze zou, op een respectvolle manier, iets aan de situatie moeten doen. Dat is een kwestie van verantwoordelijkheid. Als dat niet gebeurt, gaat de leiding in de fout, en dat kan zelfs juridisch leiden tot een beschuldiging van ‘schuldig verzuim’. Dat gebeurt meestal slechts op het ogenblik dat de gevolgen een juridisch probleem veroorzaken. Tot zolang hoop de leiding misschien dat er een spontane verbetering optreedt, of dat hun gelatenheid hen vergeven wordt omwille van de moeilijke uitdaging of omstandigheden.

Maar zelfs als dat zo is, moet er afgewogen worden welke schade er wordt toegebracht aan het functioneren van de organisatie (en team), en of dat te verantwoorden is tegenover de maatregelen die moeten en kunnen genomen worden. Deze afweging maken, en correct omgaan met de conclusies, is een kwestie van waarden. Die zouden de maatstaf moeten zijn om te bepalen wat primeert in een bepaalde situatie, maar ook hoe de situatie wordt aangepakt.

Hoe kunnen we respectvol omgaan met een disfunctionerend persoon? Het antwoord ligt in de principes die we uit de waarde ‘respect’ kunnen afleiden (1). Dit zouden de volgende kunnen zijn:

-          Iemand die niet voldoet, moet dat weten.

-          De boodschap moet komen van de bevoegde leiding.

-          Die persoon moet de kans krijgen om iets aan het tekort te verhelpen.

-          Deze persoon mag ook rekenen op mogelijke ondersteuning hierbij, naarmate de draagkracht van de organisatie dat toelaat.

-          Wie op deze manier een kans krijgt, zou die ook moeten benutten, en dat moet zichtbaar zijn. Een kans geven moet meer zijn dan uitstel.

-          Het proces van ‘bijwerken’ moet passen in de tijd die de organisatie hiervoor kan beschikbaar stellen (capaciteitstekort, schade in de werking, verstoringen in het team,…)

-          Indien deze pogingen tot remediëren niet voldoende helpen, moet een manier gevonden worden om het probleem toch op te lossen, mogelijk door de persoon een andere functie te geven, desnoods door afscheid te nemen van deze persoon.

-          Ook deze verdere stappen worden besproken met de betrokkene, zodat deze kan meedenken over de meest gepaste beslissing in het belang van zichzelf en van de organisatie.

-          Zolang dit proces loopt zouden de directe collega’s op de hoogte moeten zijn dat er aan het probleem gewerkt wordt. Dit moet hen motiveren om het nodige geduld op te brengen. Anders geef je het signaal dat het foute gedrag aanvaardbaar is, en dat schept een cultuur van tolerantie en gebrek aan discipline, kwaliteit en ethiek.

-          Deze principes zijn van toepassing ook in gevallen dat de betrokken persoon dit niet waardeert. Dit feit zou dan ook een onderwerp van bespreking kunnen worden om het zelfinzicht van de betrokkene te stimuleren.

Zonder volledig te zijn in de manier van aanpakken; deze principes illustreren hoe wederzijds respect een goede basis kan zijn om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen. Een belangrijke vraagt blijft: waarom gebeurt het zo niet, in een aantal gevallen? Waarom worden waarden zoals respect, zin voor verantwoordelijkheid, … niet gerespecteerd als drijvende waarden in een dergelijk proces?

Daarvoor zijn de volgende bedenkingen misschien verhelderend. Het lijkt er sterk op dat het innerlijk theater (2) van de verantwoordelijke besluitvormers de verklaring levert. In ons aller hoofden is een voortdurende strijd aan de gang tussen onze gevoelsmatige reflecties enerzijds, en ons gezond verstand anderzijds (3) (4). Waar emoties de overhand krijgen, boet het gezond verstand in aan invloed. (Emoties zijn sterke motoren, maar slechte chauffeurs).

Overdreven gedrag in een bepaalde richting, rond bepaalde probleemsituaties, is een verschijnsel dat de meeste mensen eigen is. Het valt wel bijzonder op bij leidinggevenden, omdat juist van hen verwacht wordt dat ze verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van problemen, en hiervoor over de nodige competenties beschikken. In de situatie die hier behandeld wordt, is het erg waarschijnlijk dat een zorgende instelling, al dan niet versterkt door een conflict vermijdende emotie, de oorzaak is van de scheeftrekking. Deze beide gedragskenmerken zijn het gevolg van de context waarin we opgevoed zijn, vertrekkend van een genetica die vermoedelijk onze natuurlijke basiscompetenties bepaalt. Welke naam er ook bedacht wordt om deze overdrijvingen te benoemen, ze zijn gebaseerd op een nuttige competentie, maar de overdrijving en de eenzijdigheid maken ze onproductief in bepaalde situaties. Die momenten zitten zeer dikwijls in de besluitvorming, maar zeker ook in de communicatie rond de beslissingen. Als met de betrokkene zelf wordt gecommuniceerd, dikwijls na veel aarzeling, en dikwijls ook indirect, door anderen, zijn de boodschappen daardoor dikwijls onduidelijk en vaag. Het effect daarvan laat zich raden. De boodschap wordt niet goed en wordt geïnterpreteerd als een aanval op de persoon. De echte redenen voor de maatregelen of de feedback zijn immers niet duidelijk begrepen (het ‘waarom’ ontbreekt). Een conflict ontwikkelt zich op deze basis. Ook de collega’s blijven verstoken van de nodige duidelijkheid, en zullen ook stelling innemen volgens de vermoedens die ze hebben bij de achterliggende bedoelingen, en vooral met de emoties die ze daarbij voelen. Deze zijn al dan niet beïnvloed en versterkt door mensen die er belang bij hebben om hun interpretatie onder de aandacht te brengen.

De betrokken leidinggevenden die op deze ongepaste aanpak aangesproken worden zullen niet zelden reageren met de stelling ‘ik ben zo’, alsof het een definitieve toestand betrof die volledig buiten hun invloed ligt. Toegegeven dat de emoties die de overwinning behalen op de cruciale momenten (en steeds weer) als zeer bepalend en sterk worden ervaren. Maar dat betekent niet dat dat ze niet veranderbaar zijn. Via een traject van maturiteitsontwikkeling (5) (6) kan het nodige zelfinzicht en de nodige veiligheid ontstaan om aandacht te richten op de cruciale momenten waarop de emotie dreigt weer een slag thuis te halen. (3)(4)

Zolang het vermogen (attitude) om duidelijk te communiceren onderontwikkeld is, zal het gevoel van machteloosheid (over de innerlijke strijd) aanleiding geven tot het gebruiken van ‘reductie van cognitieve dissonantie’ (7). Dit houdt in dat we onszelf gelijk geven omdat we ons gedrag niet kunnen aanpassen; de zelfcontrole is te zwak. Dit, en andere overtuigingen, beschermen ons tegen de spiegel. Ze behoren tot ons psychisch immuunsysteem.

Tot slot moet opgemerkt worden dat deze analyse van mogelijke oorzaken van improductief gedrag niet alleen opgaat voor de leiding die over moeilijke situatie moet oordelen en gepast handelen, maar ook voor de persoon die onder het aanvaardbaar minimum presteert. Misschien is dat besef bij de leidinggevende ook wel een rem om het nodige te doen. Want de spiegel komt wel akelig dichtbij als we het ongewenste gedrag bespreekbaar willen maken. Opnieuw: hoe beter we kunnen omgaan met onze eigen imperfectie, hoe beter we dat ook kunnen met de imperfectie van anderen. Dat is maturiteit. Verantwoordelijkheid primeert boven zelfbescherming. Waarden moeten primeren boven eigenbelang. Het feit dat uw gesprekspartner niet handelt volgens waarden, maar gestuurd wordt door eigenbelang, inclusief emoties, is geen aanvaardbaar excuus om dit zelf ook te doen.

Makkelijk gezegd, maar het is een voortdurende uitdaging! Vooruitgang in ontwikkeling geeft voldoening. Het vermogen tot ontwikkeling zit in onze natuur, gelukkig.

Hugo Der Kinderen

februari 2025

(1)    Steven Covey,”Principle centerd leadership”.

(2)    naar Manfred Kets de Vries, “Wat leiders drijft?”.

(3)    Daniel Kahneman, “Ons feilbaar denken”.

(4)    Walter Mischel, “De Marshmallow test”.

(5)    Maturiteitsontwikkeling is de evolutie in een mensenleven van egocentrisme naar een constructieve levenshouding, van nemen en overleven, naar geven en bijdragen. Zie Maturiteitsontwikkeling op ‘hugoderkinderen.blogspot.com’.

(6)    McClure, Goulding M, Goulding L. “Changing lives through redecision therapy”.

(7)    Een concept van Festinger. Als er een  verschil is tussen wat we weten en wat we doen, zullen we onze overtuigingen aanpassen aan ons gedrag, telkens als dit gedrag te moeilijk is om aan te passen

 

61. Hoe mensen kwaliteit maken

    downloaden

 In elke menselijke activiteit stelt zich een uitdaging inzake kwaliteit. Of het nu in een puur privésituatie is of in het kader van een organisatie, kwaliteit is steeds deel van de doelstelling, maar eveneens de bron van veel teleurstelling en frustratie, verspilling van tijd en middelen, negatieve impact op de omgeving en een stoorfactor in menselijke relaties.

Belangrijk genoeg om ons te verdiepen in hoe kwaliteit ontstaat, en hoe niet. Hierbij is het belangrijk om te vertrekken van de vaststelling dat het mensenwerk is. Ook als machines gebruikt worden is er een kwaliteit gerealiseerd in het  maken van de machine, in het  onderhoud en in het gebruik. Het is altijd mensenwerk. Het is dus vrij logisch dat we voor een gedragsmatige insteek kiezen.

Er kunnen verschillende definities gegeven worden aan kwaliteit;

-          ‘fitness for use’ – geschiktheid voor gebruik

-          Voldoen aan de noden en verwachtingen van de gebruiker (genieter) van het resultaat, met inbegrip van de communicatie voor een goede afstemming tussen prestatie en verwachtingen

-          Duurzaamheid: de neveneffecten van proces en resultaat, op korte en lange

termijn zijn meegerekend, bvb gebruikte middelen, afval, werkomstandigheden, milieu impact,  …

 

Laten we er van uit gaan dat kwaliteit de som is van al deze definities. Een synthese zou kunnen zijn: “ Kwaliteit is de mate waarin een resultaat, proces inbegrepen, voldoet aan de juiste verwachtingen”.  (met dank aan Gilbert  Deketelaere). Door deze definitie verleggen we kern van het vraagstuk naar de definitie van de ‘juiste verwachtingen’. De lat ligt dus niet op de grond!

 

Bij het bepalen van de juiste verwachtingen komen we terecht bij de verwachtingen van de betrokken ‘stakeholders’, de betrokken partijen. Op die manier zien we snel enkele invullingen van kwaliteit ontstaan:

-          IK kwaliteit: wat voldoet aan mijn persoonlijke verwachtingen

-          WIJ-kwaliteit: wat we hebben afgesproken als een gedeelde invulling van kwaliteit

-          HET-kwaliteit: de verwachtingen vanuit regelgevende kaders, met inbegrip van cultuur

-          ZIJ-kwaliteit: de verwachtingen van de direct betrokken partijen, zoals klanten…

-          X-kwaliteit: zoals bepaald door objectief onderzoek, wetenschap, literatuur,….

Wie enkel voor zichzelf werkt, beperkt zich snel tot IK-kwaliteit. Met een beetje aandacht wordt ook voldaan aan HET-kwaliteit, op straffe van juridische of sociale problemen. Maar wie kinderen moet opvoeden heeft ook een X-kwaliteit te respecteren. Die komt vanuit een ethische verantwoordelijkheid om het goed te doen, niet alleen juridisch en volgens sociale normen. Wie hier enkel de IK-kwaliteit nastreeft en kinderen bvb verslavende middelen toestopt, heeft een probleem met X-kwaliteit.

Wie in een relationele context werkt (privé of in een organisatie) moet zich noodzakelijk bijkomend richten op de WIJ-kwaliteit. Die is essentieel in het produceren ervan. Maar in een organisatie-context wordt ook de ZIJ-kwaliteit belangrijk. Je werkt inderdaad voor klanten, met mogelijk nog andere betrokken partijen. En dit opent een cruciale vraag: wat is de sociale opdracht van een organisatie? De missie bepaalt de reden van bestaan, en de toegevoegde waarde die moet geleverd worden. En aangezien het een sociale opdracht is, zal ook de X-kwaliteit belangrijk worden.  Kennis is immers breed beschikbaar, en bepaalt mee de verwachtingen van de betrokken partijen. Maar kennis bepaalt in de eerste plaats hoe de gewenste kwaliteit te bereiken is. Niet elke oorzaak-gevolg relatie is even degelijk en betrouwbaar.  Mensen hebben persoonlijke overtuigingen, en die bepalen hoe zij de gewenste kwaliteit willen organiseren. Dat betekent dat het samenbrengen van al de genoemde kwaliteiten die subjectiviteit meedraagt.  Deel van deze kwaliteit vraagt bovendien om duurzaamheid. De gecreëerde waarde op termijn moet de korte termijn overstijgen. En zo komen we bij een ethische kwaliteit: ook als zijn de huidige partijen tevreden met een bepaalde invulling van kwaliteit, er kunnen ethische principes zijn die daarmee buiten schot blijven.  En die kunnen/moeten in de missie verwerkt worden. Soms is een doorbreken van bestaande paradigma’s cruciaal om de kwaliteit te leveren die een samenleving nodig heeft. Denk maar aan de kwaliteit van het onderwijs, en aan de vrijheid van onderwijs. Kwaliteit mag niet vrijblijvend zondigen tegen de X-kwaliteit.

Het concept van ‘mededogen’ is hier dus op z’n plaats, maar dan wel in de brede sociale betekenis: gepast rekening houden met alle effecten die je creëert op anderen, en op het geheel van de context, op korte en lange termijn. Dit impliceert het effect op de gebruiker, de collega die na u in het proces komt of in uw omgeving functioneer, maar ook alle neveneffecten, zelfs voor het sociale en fysieke milieu. Wie kwaliteit produceert op één vlak, ten koste van offers op een ander vlak, heeft vooral waarde verplaatst, en dus ook ergens gestolen.

De gewenste kwaliteit van en in een organisatie, door de bril van de ‘missie’ bekeken, is dus een vertaling  (afstemming en selectie) van de IK-kwaliteit naar een WIJ-kwaliteit,  die op een creatieve manier in de context van de  HET-kwaliteit wordt gepast, en afgestemd wordt met de ZIJ-kwaliteit, en dat alles met de X-kwaliteit als ethische en professionele inspiratiebron. De effectieve kwaliteit is dus de mate waarin aan deze gewenste kwaliteit wordt beantwoord. Een job voor de leiding!

Het bepalen van de missie is misschien niet het moeilijkste punt. In onderwijs bvb merk je ook dat veel scholen er goed in slagen om dat gevat en genuanceerd af te spreken en te formuleren. En toch zie je ook daar nog veel tegenstrijdige paradigma’s de kop opsteken. Concreet zijn er scholen die zich enkel richten op het overbrengen van kennis, of nog beperkter, het afleveren van een diploma. Maar er zijn ook scholen die de zgn ‘zorgcomponent’ zeer ernstig nemen en daarom kiezen voor een goed uitgebouwde psychologische begeleiding van de leerlingen. Ze gaan ervan uit, omdat die kennis aanwezig en aanvaard is,  dat het psychisch welbevinden in de huidige sociale context sterk onder druk staat, en daardoor het leervermogen van leerlingen hypothekeert. Als de hogere leiding (ministerie van onderwijs, bestuursorgaan,….) teveel tolerantie toelaat op dit vlak, is het hele kwaliteitsbeleid al sterk gehypothekeerd. Het wordt dan overgelaten aan de persoonlijkheden en competenties van de lokale leiding om een goed startpunt te maken. Ik-kwaliteit en WIJ-kwaliteit primeren dan; en dat zou ook te vrijblijvend kunnen zijn.

Zodra de missie  van een organisatie tot stand is gekomen stelt zich het vraagstuk van de strategie. Daar begint de beschikbare kennis en de persoonlijke overtuigingen de hoofdrol in te spelen. Een strategie is een fundamentele keuze in mogelijke benaderingen die de gewenste missie moeten realiseren. De ene persoon gelooft bvb in perfectie onder vorm van meten en procedures (dikwijls de dominante denkwijze in de HET-kwaliteit), de andere persoon opteert voor persoonlijke betrokkenheid en autonomie (dikwijls dominant aanwezig in de sociale sector, zoals onderwijs), en een derde gaat resoluut voor innovatie (dikwijls dominant aanwezig in commerciële organisaties).  Dit geeft aanleiding tot verschillende paradigma’s. En daar kan een sterke verstoring plaatsvinden voor het realiseren van de juiste kwaliteit. Het is dus in de praktijk vooral de strategische keuze die de gewenste kwaliteit bepaalt. En er zijn nogal wat hindernissen om op dit vlak tot een definitie van ‘de juiste’ kwaliteit te komen. (zie ook:  ‘De psychologie van de strategie’ op ‘hugoderkinderen.blogspot.com’)

Bij het produceren van kwaliteit hebben volgende aspecten een invloed op de kwaliteit van het proces en dus van het resultaat:

1.      Betrokkenheid bij de opdracht (missie)

Motivatie van medewerkers voor een opdracht of een taak kan op verschillende gronden rusten. Maar als het in hoofdzaak om een eigen voordeel gaat, is de motivatie meer op zichzelf gericht, dan op het doel. En dat laat zich voelen. Zodra de eigen doelen bevredigd zijn, is er geen aandacht meer voor het echte doel, dat buiten de medewerker licht. Dat is bvb een goed en bruikbaar product of dienst afleveren. Maar dingen zoals klantgerichtheid, duurzaamheid, middelengebruik,… zullen helemaal verwaarloosd worden. Het is dus niet voldoende dat je graag doet wat je moet doen, wat dat geeft de IK-kwaliteit (ego-beperking) de vrije ruimte. Betrokkenheid heeft betrekking op de missie van de organisatie, de aanvaarding van de vastgelegde strategie en de rol die je hebt gekregen.

2.      Kennis

Men mag nog zo betrokken zijn op iets te creëren voor anderen, als je de nodige kennis niet hebt om dit te doen, zal het een improvisatie worden. De kans op een goed resultaat wordt dan zeer klein. En in functie van de brede definitie van kwaliteit moet je ook veel meer weten dan het onmiddellijk bruikbare om je werk te doen. Om schadelijke neveneffecten in te schatten en op te vangen moet je ook daar een goed inzicht in hebben.

3.      Vaardigheden

Kennis alleen volstaat niet om iets goed te doen; je moet de kennis ook in daden en relevante resultaten kunnen omzetten. Een te enge focus of teveel focus op details zonder het geheel te zien, doet de eindkwaliteit geweld aan. Als men bovendien maar over bepaalde vaardigheden beschikt, en de niet ingevulde, relevante vaardigheden aan collega’s overlaat zonder expliciete afspraken, ontstaan er tekorten. Sociale vaardigheden zijn altijd een essentiële component van kwaliteit in een organisatie.

4.      Discipline

De som van betrokkenheid, kennis en vaardigheden moet vervolgens kunnen rekenen op de nodige discipline om ze in de juiste combinatie te gebruiken. Dat vraagt inzicht in het belang dat elk van deze elementen heeft, en het bewust daarnaar handelen. Discipline is een persoonlijke eigenschap (de wil om het goed te doen), maar  verwijst ook naar organisatiecultuur. Zie verder.

5.      Focus – concentratievermogen

Als je de nodige discipline maar nu en dan  kunt opbrengen, maar dikwijls ook niet, dan is er een probleem. Men zou in staat moeten zijn om andere storende elementen in gedrag te vermijden, want ze kunnen het proces ondermijnen. Wie snel afgeleid is heeft niet alleen moeite om z’n gedachten bij de opdracht te houden, maar zal ook snel de samenhang uit het oog verliezen. En afleiding vraagt (verbruikt) extra tijd en inspanning om opnieuw in het verhaal te komen. Hoe gevoeliger mensen zijn voor afleiding, hoe meer hun werkcontext daarop moet voorzien zijn. Denk bvb aan de effecten van landschapskantoren, in het bijzonder voor extraverte mensen die contact met anderen zeer belangrijk vinden, voor zichzelf.

6.      Praktische organisatie

De werkomgeving moet evident ook toelaten dat iemand die over deze kwaliteiten beschikt,  ze ook daadwerkelijk kan gebruiken. Denk aan beschikbare middelen, tijd, opleiding, informatie, systemen, en dus ook de ter beschikking gestelde machines die door anderen gemaakt zijn … Maar let op: klagen over te weinig (geschikte) middelen is dikwijls een extern toeschrijvingsgedrag om een gebrek aan de persoonlijke bouwstenen voor kwaliteit te verdoezelen. En vergeet niet dat de betrokken ook een opdracht heeft om zichzelf te organiseren. Onder organisatie zouden we ook procedures kunnen rangschikken, maar die hebben een grote beperking. Ze kunnen de andere elementen uit deze opsomming niet vervangen. Ze zijn meestal wel bedoeld om de intrinsieke motivatie en competenties te vervangen, maar dat lukt niet in de praktijk. Hoe meer je als leiding aan medewerkers zegt wat ze moeten doen, en hoe, hoe minder ze zelf verantwoordelijkheid nemen. Een uitvlucht is sneller gevonden dan een oplossing, ook al staat die beschreven. Een leiderschapsstijl die gebaseerd is op gehoorzaamheid is niet productief. Zie hiervoor het model van ‘Transactionele Analyse.’ (hugoderkinderen.blogspot.com) Gehoorzaamheid doet mensen niet inhoudelijk nadenken, maar doet ze focussen op relationeel overleven.

7.      Sociale steun – Teamcultuur - waardering

Om dit alles te kunnen volhouden is er een context nodig die de nodige sociale appreciatie geeft voor het resultaat, en niet voor het bezig zijn. Er is dus nood aan feedback, en liefst op alle vlakken die er toe doen om het niveau van kwaliteit te bepalen. Als die feedback goed is, heeft hij een versterkend effect op al wat vooraf gaat. Als dat die positief is, zou dat aanleiding moeten zijn tot een leereffect. Dat moet voortkomen uit de betrokkenheid. Dus wie niet geïnteresseerd is om bij te leren, heeft wellicht op dat vlak een probleem.

Naast feedback is er ook nood aan ‘feed-forward’. De gewenste cultuur moet duidelijk aanwezig zijn, en invloed hebben op het gedrag van mensen. Dit moet het relatieve gebrek aan persoonlijke discipline en concentratievermogen van individuen opvangen. Daarvoor hebben we leidinggevenden.

De afgeleverde kwaliteit is dus het eindresultaat van deze zeven elementen, waarbij het onderling verband duidelijk een opbouwende dynamiek moet vertonen. Ze bouwen verder op elkaar.

Om medewerkers (maar ook individuen in een privé context), te beoordelen op hun bijdrage tot kwaliteit, zouden deze zeven elementen een geschikte expliciete aandacht moeten krijgen. Hierbij zou de onderlinge afhankelijkheid niet uit het oog mogen verloren worden. Dat geeft inzicht in hoe de kwaliteit kan verbeterd worden, zodat daar, liefst, de nodige afspraken over kunnen gemaakt worden als het over een organisatie-context gaat. Individueel kan het de nodige reflectie opleveren om aan kwaliteit te werken. Maar als de basis fout zit, is er een rol-probleem. Heeft de betrokken wel de juiste rol gekregen of aanvaard? En de basis, is de betrokkenheid. Misschien kunnen we het onderling verband tussen de zeven elementen voorstellen als een pyramide waarbij de lagen op elkaar verder bouwen. Elke balk zou op zichzelf een score kunnen krijgen die de effectieve bijdrage tot kwaliteit van de balk bepaald, en dus ook de basis die deze vormt voor de bovenliggende lagen, en voor het eindresultaat. Een balk kan niet breder zijn dan de onderliggende balk. De score van de onderliggende balk is de 10 op 10  voor de volgende. Het eindresultaat is de bijdrage die de betrokken op dit ogenblik, bepaald door de deelscores, levert tot de kwaliteit van de organisatie, ook al is dat een gezin. Door deze stapel te evalueren, wordt ook duidelijk waar er winst te halen valt.

 

Bijvoorbeeld:

Bijdrage tot eindkwaliteit

xxxxxxxxxxxXXXXXXxxxxxxxx

Verbeterruimte

 

Sociale steun

Score = 9/10…………………..

 

Organisatie

Score = 8/10………………………

 

Focus

Score = 7/10……………………………..

 

Discipline

Score = 9/10………………………………..………..

 

Vaardigheden

Score = 9,5/10…………………………………..………

 

Kennis

Score = 9/10………………………..……………………..

 

Betrokkenheid

Score = 8/10…………………………………………………

 

Kwaliteit van de missie

Score = 9/10……………………………………………….………

 

 

NOOT: In de actuele discussie rond de kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen, kan deze denkwijze misschien nuttig zijn? We stellen vast dat het niet veel zin heeft om op elementen te focussen die een laag potentieel voor verbetering hebben. Door een vernieuwde visie op de kwaliteit van ons onderwijs te aanvaarden, wordt de onderste balk een stuk breder. Mogelijk ligt daar de grootste bijdrage. (zie: De toekomst van ons onderwijs; hugoderkinderen.blogspot.com)

Met dank voor de inspirerende input van Gilbert Deketelaere.

Hugo Der Kinderen – 13 feb 2025

maandag 12 augustus 2024

8- Aangevulde visie op competenties


In het hedendaags paradigma rond leiderschap en management, staan competenties van mensen erg centraal. En dat is terecht; het wordt tijd dat we mensen erkennen in hun sterkten, en de nodige ruimte en steun geven voor de ontwikkeling. De wereld gaat langzaam vooruit!

Er is echter een probleem met de taal. Zowel volgens Van Dale als volgens Wikipedia is de definitie van competentie de som van ‘kunnen’ en ‘mogen’ (of bevoegdheid). Een competentie is dus een gedrag dat effectief is, en gebaseerd op een eigenschap van een persoon. Deze definitie verhult (verbergt) een belangrijk probleem inzake leiderschap. Het lijkt wel op een camouflage-maneuver!

Laten we even vertrekken vanuit een enge definitie: competentie = kunnen! We passen dat toe op een eenvoudig voorbeeld: soep maken. Ik kan, bvb, uitstekende aspergesoep maken. Dat is een competentie. Maar: ik heb geen (of slechte) groenten (middelen); ik mag niet in de keuken komen (bevoegdheid); ik mag wel in de keuken, maar we lopen elkaar voor de voeren en dan ben ik afgeleid (organisatie); ik kan het niet in 10 minuten (stress door deadlines); mijn collega’s gunnen mij dat succes niet (teamsfeer); enzovoort! Het gevolg is dat ik mijn competentie niet in resultaten kan omzetten. De factoren die dat verhinderen hebben niet alleen iets met mij te maken, maar ook met de sociale en materiële context waarin ik functioneer. Deze context is in hoge mate de verantwoordelijkheid van het toeval, van de organisatie, en van het leiderschap in het bijzonder. Mensen afrekenen op hun resultaten zonder de juiste verantwoordelijkheid bij alle betrokken partijen te leggen, is onrechtvaardig, en niet productief. Als we een competentie definiëren als “observeerbaar gedrag”, dan vegen we alle bepalende factoren op een hoop, en leggen ze in de verantwoordelijkheid van het individu, de medewerker. Ik vraag me af wat in deze visie concreet verstaan wordt onder competentieontwikkeling en hoe dat wordt gerealiseerd! Is dat dan gelijk aan organisatieontwikkeling? Ik vrees van niet.

We kunnen dus besluiten dat er zichtbare en onzichtbare competenties bestaan. En van die onzichtbare competenties zijn er zeker die de betrokken persoon van zichzelf kent, maar ook onbekende. Iemand die nooit de gelegenheid of context gehad heeft om iets te proberen, weet misschien niet welke verborgen competenties hij/zij bezit. Als een competentie niet ontwikkeld is door oefening, dan spreken we eerder van een talent, dat sluimerend in het potentieel van een persoon aanwezig is. Met veel talent (aangeboren mogelijkheden) kan met een relatief beperkte inspanning veel competentie ontwikkeld worden.

Het wordt een stuk helderder en bruikbaarder als we competentie vooreerst al opdelen in cognitieve competenties (‘ik weet het’), vaardigheidscompetenties (‘ik kan het’), gedragscompetenties (‘ik kan het betreffende gedrag ontwikkelen)’ en sociale competenties (‘ik kan in een sociale context bijdragen tot resultaten’). Vervolgens is er nog een stap tussen de som van deze vier, en het eindresultaat. En dat is organisatiecontext. De verantwoordelijkheid van de leiding is de competenties (som van de vier) te erkennen, er groeigerichte ruimte en middelen voor geven, en daarbij voor de nodige en nuttige aandacht en ondersteuning te zorgen. Bij gebrek aan deze leiding zal een competentie nooit volledig in resultaten worden omgezet; en dat is niet de tekortkoming van de medewerker en zijn competentie, maar van de leiding. Bevoegdheid, wat volgens de ‘foute’ maar gangbare definitie een deel is van een competentie, is slechts een deel van de verantwoordelijkheid van de leiding. Als medewerkers de verantwoordelijkheid krijgen (doel van hun competentieontwikkeling) om in gelijk welke omstandigheden, ook bij falend leiderschap, een perfect resultaat neer te zetten, dan heeft het leiderschap zich handig uit de wind gezet!


Conclusie: hoe scherper we onze taal maken, hoe meer bruikbaar ze wordt om onze communicatie te leiden naar afspraken en oplossingen. Met onduidelijke, vage, verwarrende en dubbelzinnige benamingen en concepten, kunnen we geen degelijk oplossingen bouwen, alleen misverstanden en chaos.  Het zou een interessante insteek zijn voor een onderzoek om uit te maken hoe we tot deze ‘camouflerende’ definitie van competenties gekomen zijn. Ik vermoed dat cognitieve dissonantie hier eens te meer een  hand in het spel gehad heeft. Of is het gewoon omdat de meeste mensen een associatief brein hebben dat de noodzakelijke bevoegdheid gemakshalve heeft opgeteld bij het “kunnen”, omdat men aanvoelt dat zonder bevoegdheid het toch niet zal lukken? In elk geval is deze foute definitie (kunnen + bevoegdheid) een signaal van verouderd leiderschaps-denken waarbij de baas altijd gelijk heeft (Latijnse cultuur?!) en alle redenen voor niet effectief gedrag bij de medewerker dienen gezocht!

 

vrijdag 12 januari 2024

60.Raad van bestuur samenstellen en vernieuwen

downloaden

De ondermaatse werking van de Raad van Bestuur (het ‘bestuursorgaan’ volgens de vennootschapswetgeving) is een gekend pijnpunt in veel organisaties. In tegenstelling tot de wettelijke rol, verantwoordelijkheid en bevoegdheden van een raad van bestuur, is de prestatie van deze raad dikwijls niet in lijn met de noden van een organisatie.  Het is dan ook een vaak gehoorde klacht van directies dat ze ‘weinig hebben’ aan hun raad van bestuur. Vooral in de sociale sectoren, waar geen vergoeding staat tegenover de prestaties van bestuurders, kan dit een rem zijn op de goede werking van de organisatie. Wanneer directies daarover hun ongenoegen laten blijken ontstaat er dikwijls een spanningsveld dat ook niet altijd in het voordeel van de organisatie wordt beslecht. De zittende bestuurders hebben nu eenmaal de rol en bevoegdheid om de directies te benoemen, en dus ook te vervangen. Een heel speciaal probleem doet zich voor als de directeur de Raad van Bestuur op sleeptouw neemt in een slechtbeleid. Dit doet zich voor als de directeur een gehaaide manipulator is (en zichzelf daarom als enige verbinding tussen de organisatie en de RvB installeert). Als de Raadsleden daar niet tegen opgewassen zijn, in gelijk welk opzicht, leidt de organisatie daaronder. Het personeel vraagt zich dan af waar het bestuur blijft.

Voorzitters kunnen ook een deel van het probleem zijn, maar meestal zien ze wel de beperkingen, maar voelen ze zich machteloos om er iets aan te doen. Na verloop van tijd lopen de teleurstellingen dikwijls dermate hoog op dat de voorzitter ontslag neemt. Als dat crisismoment goed wordt aangepakt biedt dat natuurlijk een kans om te vernieuwen en de impasse op te lossen met een nieuwe start. Maar een verder aanslepende wanprestatie is ook een mogelijk gevolg, met dikwijls nefaste gevolgen voor de organisatie. Voldoende aanleiding dus om even stil te staan bij een preventieve en productieve werkwijze op dit vlak.

Een dikwijls ingevoerde regel, zelfs statutair, is een leeftijdsgrens instellen. Bestuurders nemen dan automatisch ontslag bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, en ruimen plaats voor nieuwe leden. Als men geluk heeft in het wervingsproces komen op die manier soms goede krachten het team versterken. Maar het probleem met deze regel is dubbel. Eerste probleem: het werkt bijzonder traag en dus in veel gevallen gewoon te traag om aan de noden te voldoen. Tweede probleem: men zou wel eens goede bestuurders kunnen verliezen, en dan gaat het uiteraard verder bergaf met de raad, en dus met de organisatie. Het is inderdaad zo dat leeftijd geen betrouwbare maatstaf is voor de kwaliteit van een bestuurder. Beslissen op leeftijd berust op een vooroordeel en een sterke veralgemening. Misschien zijn sommige mensen vanaf hun pensioenleeftijd, of vanaf 70 of 75 niet meer in staat om een goede bestuurder te zijn, maar dat geldt evenzeer voor mensen onder die leeftijd. En die missen dan zo goed als zeker het voordeel van de ervaring. Het gebruiken van een irrelevant criterium of eigenschap om mensen uit te sluiten, is wat we discriminatie noemen. Conclusie: we schrappen de regel van de leeftijdsgrens wegens niet geschikt, een te groot risico op verlies van kwaliteit, en bovendien wegens te discriminerend.

Maar hoe dan wel? Hierbij een aantal concrete suggesties:

a)       Voor het aantrekken van bestuurders:

a-1. Begin met duidelijk de rol en verantwoordelijkheden van uw RvB te omschrijven (ook wettelijke) en deze voor te leggen aan de kandidaten. Deze omschrijving wordt best vergezeld door een duidelijk geformuleerde missie van uw organisatie. Deze beide beschrijvingen zouden moeten terug te vinden zijn in de statuten van de organisatie. Het lijkt ook noodzakelijk om naast deze vrij statische documenten ook de voorliggende strategische prioriteiten van de organisatie mee te geven. Door deze documenten voor te leggen voorkom je al voor een deel dat iemand het puur voor de eer zou doen, zich niet bewust van waar hij/zij aan begint. Het laat ook de kandidaat toe om de eigen motivatie concreet te maken. Bespreek die concrete motivatie, en evalueer ze telkens dat nuttig blijkt (een taak voor de voorzitter)

a-2. Vervolledig deze opdrachtbeschrijving met criteria waaraan de leden van uw RvB moeten voldoen. Uiteraard sluiten deze aan bij de beide omschrijvingen in het vorig punt vermeld. Aarzel niet om ervaring in de sector op beleidsniveau, specifieke competenties en mogelijke onverenigbaarheden te vermelden. Een indicatie van te besteden tijd en verwachtingen betreffende de te leveren inspanningen (verslagen lezen, vergaderingen voorbereiden…) te vermelden.

a-3. Als je echt professioneel wil werken hoort bij de ter beschikking gestelde informatie ook een algemeen aanvaarde omschrijving van ‘behoorlijk bestuur’ en een (eigen?) deontologische code. Veel kandidaten die overigens wel aan bepaalde vereisten voldoen, hebben geen idee wat de specifieke regels zijn die een goed bestuur kenmerken. Als er een huishoudelijk regelement voor de werking van de raad bestaat, hoort dat hier uiteraard bij. Op dit vlak is het belangrijk voor een goede werking op lange termijn, dat men een Raad van Bestuur niet verwart met een directieraad. Deze twee opdrachten zijn verschillend. Als men op zoek gaat naar bestuurders met specifieke inhoudelijke competenties (bvb juridische of financiële) is het belangrijk om de discipline op te brengen om geen operationele beleidspunten in de bestuursvergadering te behandelen. Deze bestuurders brengen hun deskundigheid in buiten de vergaderingen van de Raad van Bestuur. Voor de raad geldt: “nose in, fingers out”. Maar het beschikken over specifieke competenties kan wel belangrijk zijn in functie van de specifieke noden van de organisatie, en die moeten uiteraard meespelen in het aantrekken van leden.

a-4. Zorg dat elke kandidaat expliciet wordt voorgedragen door een bestaand lid van uw RvB, die de betrokken persoon kent uit ervaring, en bevestigt dat deze aan de hierboven vermelde criteria beantwoordt (kan beantwoorden).

a-5. Nodig de nieuwe kandidaat uit op een vergadering van de RvB, en bespreek en bevraag de vier bovenvermelde punten. Stel uw beslissing  tot aanvaarding uit. Laat de bestaande raad na de kennismaking evalueren, en neem zo mogelijk een eensluidend besluit. Dat besluit wordt achteraf aan de betrokkene(n) meegedeeld, niet door de voordrager, maar door de voorzitter. De beleefdheid en professionaliteit vraagt dat dit gebeurt met de nodige inhoudelijke toelichting, vooral wanneer het resultaat negatief is.

 

b)      Voor uittredende leden:

b-1. Neem in de statuten op dat een bestuurder wordt aangesteld voor een bepaalde tijd (bvb 1, 2, 3 jaar), en dat het mandaat hernieuwd wordt door toepassing van de hierna beschreven evaluatieprocedure (die in het huishoudelijk reglement thuis hoort).

b-2. Bepaal ook statutair het minimaal en het maximaal aantal bestuurders. In het huishoudelijk reglement bepaal je best het maximaal aantal dat tegelijk kan vernieuwd worden bij gelegenheid van de evaluatie.

b-3. Baseer de bevestiging van de bestuursmandaten op de resultaten van een ‘teambevraging’ of ‘zelfevaluatie’. Aan alle bestuurders wordt de lijst met criteria (de verwachtingen ten aanzien van een bestuurder) voorgelegd. Hiermee kunnen ze schriftelijk, hun waardering kenbaar maken voor de mate waarin elk van de collega-bestuurders aan deze verwachting heeft beantwoord in de afgelopen periode. De feedback wordt bij de voorzitter neergelegd, die deze info vertrouwelijk behandeld. De beoordeling gebeurt best door het dagelijks bestuur, bij voorkeur een drietal dat meestal de actieve kern van de raad is. Bij gebrek daaraan dient een drietal aangesteld door de voorzitter om deze rol op te nemen. Het is niet noodzakelijk zo dat er iemand moet gekozen worden om niet te bevestigen; maar iemand die duidelijk niet voldoet kan op deze manier, collegiaal en gebaseerd op relevante criteria, geen verlenging van mandaat gegeven worden. Deze beslissing wordt door de voorzitter persoonlijk aan de betrokken bekend gemaakt. In geval iedereen bevestigd wordt, wordt dit best in de voltallige vergadering bekend gemakt.

b-4. Indien zich een probleem voordoet in de raad dat een te zwakke dynamiek of gebrek aan professionaliteit voordoet, kan de raad, op initiatief van de voorzitter met of zonder het dagelijks bestuur, bij het begin van deze procedure bepalen hoeveel mandaten open verklaard worden, en dus hoeveel mensen niet zullen verlengd worden in hun mandaat. Het verdient een sterke aanbeveling dat dit voorstel geargumenteerd wordt door een analyse over het gebrek aan voldoende professionele slagkracht van het bestuur. Om dit te funderen is het wenselijk hierbij externe signalen en feedback (evaluaties) te gebruiken. Deze beslissing kan ook aan de algemene vergadering worden voorgelegd, zodat vanuit dit mandaat de nodige urgentie wordt opgelegd. Het is duidelijk dat ook de voorzitter van de algemene vergadering de ultieme initiatiefnemer van deze beslissing kan zijn.

Doordat de beslissing om een aantal mandaten open te verklaren op voorhand wordt genomen, hebben de leden van de RvB de kans om voor de start van de procedure zelf aan te geven dat ze hun mandaat niet wensen verder te zetten. De kans is zeer groot dat bestuurders die niet aan de verwachtingen voldoen, deze kans zullen gebruiken om de eer aan zichzelf te houden.

b-5. Het spreekt voor zich dat deze evaluatieprocedure kan opgestart worden voordat men beschikt over waardige opvolgers. Als men door het aantal beschikbaar te stellen mandaten onder het statutair minimum aantal leden zou zakken, blijven de zittende bestuurders in functie tot men over waardige vervangers beschikt.

b-6. Omdat dit een ongebruikelijke realistische en mogelijk confronterende aanpak is voor vernieuwing, is het noodzakelijk dat de bestuurders bij het opnemen van hun mandaat van deze werkwijze op de hoogte zijn, en ze expliciet aanvaarden. Als ze concreet bestaat, hoort ze dus in de bovenstaande paragraaf over het aantrekken van bestuurders bij de documenten die aan de kandidaten moeten bezorgd worden.

Deze werkwijze is geen wet van “Meden en Perzen”, maar misschien helpt deze beschrijving om een gelijkwaardige procedure te ontwerpen die de Raad van Bestuur behoedt voor een mogelijk kwalitatief verval. Als een verval zich toch zou voordoen terwijl een dergelijke procedure niet bestaat, kan het op de agenda van de Algemene Vergadering worden opgenomen om een dergelijke procedure, op basis van een concreet voorstel, te installeren, al dan niet via een statutaire aanpassing. De voorzitter van de Algemene Vergadering is hiervoor de geschikte persoon.

Hugo Der Kinderen

Januari 2024